Morgen viert prinses Beatrix haar 77ste verjaardag. Voor gastschrijver Theo Jongedijk, in de jaren zeventig een collega bij de Amersfoortse Courant, aanleiding een ankedote over haar te onhullen en zodoende de code van de Rijksvoorlichtingsdienst te schenden. En: wat moet je zeggen als zich onverhoeds iemand van het Koninklijk Huis aan de telefoon meldt?
Als zoon van de hoofdredacteur van het liberale dagblad Het Vaderland in Den Haag was mij al jong geleerd om beleefd mensen van allerlei rangen en standen aan de telefoon te woord te staan. Het zwartbakelieten apparaat aan de muur in de gang van onze flatwoning – het was 1965 en andere telefoons bestonden nog niet – rinkelde al hevig toen ik als veertienjarige het verlaten huis binnenkwam. Tegen de instructies van mijn ouders in, nam ik uit gehaastheid de hoorn van de lawaaimaker op met alleen de mededeling ‘Jongedijk’, zonder het noemen van mijn voornaam.
“Het secretariaat van de Prins, heer Jongedijk. Wij verbinden u met hem door.”
“Ik ben mijn vader niet.” Die mededeling als schrikreactie kwam al niet meer aan. Ik was telefonisch onderweg naar prins Bernhard. De echtgenoot van de Koningin, toen nog Juliana. Mijn vader was in die dagen drukdoende met het schrijven van een boek over ridderlijke orden. U moet weten dat Bernhard Landcommandeur was van de Johannieter Orde in Nederland en Ere-Baljuw Grootkruis van de Soevereine en Militaire Orde van Malta afdeling Nederland. Deze wijsheid heb ik niet van mijzelf, maar neem ik maar even over uit het indertijd verschenen boekje ‘Ridderlijke Orden in Nederland’. Op de cover staat niet zonder trots vermeld: ‘Ingeleid door Z.K.H. Prins Bernhard’.
De Koninklijke Hoogheid kwam een paar seconden later aan de lijn. Hij sprak als een vriendelijke opa. Wilde weten hoe oud ik was, op welke school ik zat, wat ik wilde worden, toen hij begreep dat mijn vader op dat moment onbereikbaar was en het gesprek verder geen waarde kon hebben.
“Doe uw vader de groeten”, was na een minuut of drie zijn afsluiting.
Conform mijn nette opvoeding zei ik zonder er verder bij na te denken: “U ook de groeten aan uw vrouw.”
“Ik zal ze overbrengen aan Hare Majesteit.” Ik weet zeker dat ik hem nog even luid hoorde lachen.
Hoe Beatrix een gids majesteitelijk de mond snoerde
Als correspondent van De Telegraaf In Berlijn kreeg ik eind jaren negentig een uitnodiging om een bezoek te volgen van de toenmalige Koningin Beatrix en haar echtgenoot Prins Claus von Amsberg aan de fraaie historische stad Weimar. Samen met Bert Tigchelaar van de NOS, in 2004 te vroeg overleden, genoot ik het voorrecht om als enige persvertegenwoordiger van een dagblad te mogen meelopen bij een college op een muziekschool met Claus en een bezoek van hem en de Koningin aan een kasteel.
Het was een bloedhete dag. Niet alleen daardoor was er voelbare spanning onder de studenten, van wie een aantal solistische optredens zou verzorgen. Claus kwam binnen, volgens het protocol moest hij voor de klas gaan staan, maar in plaats daarvan schoof hij aan bij een tafeltje met drie studenten. De vierde stoel was onbezet.
“Wie heeft er hier een mobieltje”, waren zijn eerste woorden. Het was rond de eeuwwisseling en die apparaten waren in die dagen nog niet ingeburgerd. Er ontspon zich direct een levendige discussie over de voor- en nadelen van de nieuwe techniek. De muziekboeken gingen even van tafel en de telefoons kwamen tevoorschijn, voor zover toen al aanwezig.
“Makkelijker dan ik mijn tijd”, sprak Claus, die vertelde zelf ook op een internaat te hebben gezeten en in die dagen het contact met het thuisfront erg had gemist. “Julie kunnen nu altijd zelf bellen. Wat een voorrecht.”
De snoeihete dag vol plichtplegingen werd afgesloten met het kasteelbezoek. De Rijksvoorlichtingsdienst had Tigchelaar en mij, zoals iedere keer standaard is bij dit soort gelegenheden, op het hart gedrukt dat Hare Majesteit niet mag worden geciteerd. Een tot op heden geldende regel om te voorkomen dat een eventueel onjuist weergegeven uitspraak voor problemen kan zorgen. Tegen die regel ga ik hier – met instemming van Martin Rep – zondigen. Beatrix is geen Koningin meer en prins Claus is overleden. Het voorval is al ongeveer vijftien jaar oud en bovendien volstrekt onschuldig.
De vermoeidheid straalde van de gezichten van Beatrix en Claus. Je hoefde geen ervaren waarnemer te zijn om de tanende belangstelling te signaleren voor al het schoons in het bijzondere bouwwerk. De gids bleek echter onvermoeibaar, zichzelf graag te horen en over een overdosis aan kennis te beschikken. De verhalen werden langer en langer.
De ogen van Beatrix waren al een paar keer weggedraaid, ze wipte van ongeduld op haar Koninklijke hakken bij een uitleg over een fraai en zeldzaam vormgegeven zit-element, totdat ze met duidelijke stemverheffing, wisselend kijkend naar haar man en de gids, enigszins geïrriteerd de tactische woorden sprak: “Claus, zo’n stoeltje hebben wij thuis toch ook?”
Meesterlijk majestueus snoerde ze de gids de mond. Hij was daarna letterlijk sprakeloos. Het was het voorval van de dag. Maar voor de krant mocht ik er niets mee.