ruudkitty

Ja, de laatste keer dat ik Ruud heb gezien, kan ik me nog goed herinneren. Maar de eerste keer? Ik scan mijn geheugen af en zie voor me het Zaandam van de jaren zestig. Het is alsof een album met oude ansichtkaarten open valt.

Plaatjes van de Hogendijk, met mensen die voorbij fietsen. Een foto van de Dam: rustige winkels, gegroepeerd rond het standbeeld van Tsaar Peter, of Zaar Peter, zoals ze in Zaandam zeggen. De Burcht, met dat oerlelijke maar tegelijkertijd zo prachtige stadhuis. De houtboten in de haven.

De houtboten in de haven! Natuurlijk, daar werkte Opa Prins. Of Piet Prins, zoals hij toen heette. Ik heb hem daar nooit gezien, hoewel ikzelf een keer als vakantiewerker ook dekschuiten met hout heb gelost. Maar de haven was waar Piet Prins zijn boterham verdiende. En Piet was de vader van Ruud.

 

krugerstraat

Het moet aan de Krügerstraat geweest zijn. Zo'n straat die in mijn herinnering even romantisch was als de Dam, de Hogendijk, de Stationsstraat. Dat de huisjes er armoediger zullen zijn geweest, viel me niet zo op. Net zoals bij andere vriendjes thuis was het er binnen schoon en gezellig. Het romantische school in de kruip-door-sluip-doorsteegjes en gangetjes in deze buurt.

Achter het erf liep een vreemde ruimte, een soort niemandsland. Je kon eroverheen lopen en dan liep je achter de huizen langs, Een wonderbaarlijke ervaring! Even later ging je onder een brug door. Hier had een sloot gelopen, die in een grijs verleden was gedempt. Ongetwijfeld was die ooit in gebruik geweest om de poepemmers in leeg te gooien of misschien zelfs de was in te doen. Hopelijk niet tegelijkertijd.

 

Er waren prachtige winkels in deze buurt. Op de hoek van de Zuiddijk met de Prinsenstraat was een Albert Heijnwinkel, waar ik met mijn moeder vaak heenging. Daartegenover een bloemenzaak. Iets verderop was een kapperszaak met een prachtige, roodblauw gekleurde zuil naast de voordeur. (Zelf ging ik tot het einde van de jaren vijftig naar kapper Higler, die een paar honderd meter verderop op de Zuiddijk woonde. Voor 55 cent werd je daar geknipt. Nog voel ik het trekken van de tondeuse over mijn achterhoofd, dat na een paar minuutjes helemaal kaal was.)

Ruud woonde op nummer 29 in de Krügerstraat. Als wij er waren, zaten Piet Prins - maar ik zei niet Piet Prins, voor mij was het gewoon Meneer Prins -; zaten meneer en mevrouw Prins in de voorkamer. Het was best chic, nu ik erover nadenk. Ze hadden een bankstel, en dat was niet eens zo gebruikelijk in de jaren zestig, waar vaak een paar losse crapauds en wat nette stoeien bij mekaar gezet de zondagse ‘mooie kamer’ vormden.

Wij zaten in de achterkamer. Of de eetkamer, heette het misschien. De keuken was uitgebouwd, naar achteren op het erf. Wij, dat waren de jongens van de jeugdvereniging. Of eigenlijk: de jongens en de meisjes van de jeugdvereniging. Want om die meisjes, daar ging het. Door de week zat ik bij heidenen op school. Daar waren de meisjes mooier dan in de kerk, maar ook onbereikbaarder. Het eerste wat je deed als je een leuk meisje zag, was naar haar hals kijken. Niet in de hoop een glimp van haar borsten op te vangen, want dat was sowieso uitgesloten. Maar als daar het hugenotenkruisje hing, dan ging het sein op veilig voor het leggen van een eerste contact.

We zaten om de tafel heen en kregen koffie, meneer en mevrouw Prins zaten in de voorkamer, tegenover een reusachtig tv-toestel. Tussen hen en de televisie een salontafel. Daarmee was de voorkamer vol.

In mijn herinnering hing ook een gordijntje tussen voor en achterkamer. Maar waarom, en of dat eigenlijk wel zo was, dat zou ik niet weten. Ik kwam trouwens helemaal niet voor Ruud naar die kamer aan de Krügerstraat. Ik was bevriend met Ruuds oudere broer Martin. Ruud was te jong. Met Martin, en onze gezamenlijke vriend Henk Kleywegt, ging ik op vrijdagavond na de gereformeerde jeugdvereniging op de brommer naar café Lammes aan de Zuiddijk, of naar café Bos tegenover het station. Daar gingen we studentikoos aan de gang met jenever, bier en bitterballen, en praatten over de grootse zaken die ons bezighielden. 

 

ruudichthus

Ruud was niet van het jenever en bier. Hij schijnt wel eens een glas wijn te hebben gedronken, maar nooit als ik in de buurt was. Ruuds vrienden waren net een of twee jaar jonger dan ik, en dat is soms een heel leeftijdsverschil.

Ik weet dus niet meer precies wanneer ik hem voor het eerst heb gezien, maar het moet daar geweest zijn, in die achterkamer aan de Krügerstraat. Of misschien was het wel in de consistoriekamer van de Zuiderkerk, want daar werd onze gereformeerde jeugdclub lchthus opgericht. Ruud was daar voorzitter van, en terecht. Ruud was erg serieus. Hoe langer ik Ruud plaats tegenover die beelden die ik zie uit het Zaandam van de jaren zestig, hoe meer dat woord blijft hangen: serieus. En: serieus was goed. Ruud was veel serieuzer dan zijn broer Martin, die toch, vanwege zijn lengte, zijn strenge voorkomen en zijn bijbelkennis wel spottend de Zwarte Jeremias werd genoemd. Met Martin ging ik naar seksbioscopen in Amsterdam, wat in die tijd niet ranzig maar juist heel progressief was, of naar stripteasebars waar de meisjes ons probeerden champagne voor hen te laten kopen. Aan Ruud zou ik zoiets niet eens hebben voorgesteld. Terwijl Martin en ik dronken werden en door de rosse buurt van Amsterdam zwierven, dronk Ruud cola en ging op visite bij Titty, met wie hij al verkering had zolang ik me hem kan herinneren. Martin en ik filosofeerden over het leven in de wereld, voor Ruud bestond er geen leven buiten de kerk.

Ruud was dus serieus. Hij had het over ‘broeder Brinkman’ en ‘broeder Wijngaard’. Natuurlijk met een beetje scheve lach op zijn gezicht, want hij zag er de humor wel van in. Maar er was geen twijfel over dat hij later, ooit, 'broeder Prins’ zou worden. Ruud was de maat van de dingen, zeker op de gereformeerde jeugdvereniging. Hij had verkering, al heel lang, maar je kon je er niets bij voorstellen hoe Titty en hij ’s avonds in het donker in die droge sloot achter het huis aan de Krügerstraat aan mekaar zouden frunniken. Ruud en Titty waren puur en zuiver en hebben natuurlijk hun maagdelijkheid bewaard voor die mooie zomernacht van 1970, toen ze trouwden. De zomer dat wij, de halve gereformeerde jeugdclub, allemaal trouwden: Dicky en ik, Aart-Jan en Ria, Piet en Margriet, en Ruud en Titty - die toen inmiddels Kitty heette, want Titty klonk toch wel een beetje raar.

Ruud bewaarde de gereformeerde orde op de gereformeerde jeugdvereniging. Niet dat dat veel moeite kostte, maar het was handig om te weten hoe iets hoorde te gaan. Ik stelde eens voor wat scabreuze liederen in te studeren op de club, van het soort dat tegen sluitingstijd werden gezongen in de cafés waar ik geregeld kwam. Ruud keek me hoofdschuddend aan en het voorstel was van tafel. 

 

ruudbretels

Dan slaat het fotoalbum ‘Zaandam in de Jaren Zestig’ dicht. Dicky en ik verhuizen naar Amersfoort. Ruud was nu verre familie geworden, want Martin en ik waren met twee zussen getrouwd. Wat erg prettig was, want de familie Prins is een fijne en warme familie, zelfs als je aan de koude kant staat. Op verjaardagen aan de Plutostraat betekende dat dat Ruud meteen naast me kwam zitten. Er moest nodig worden bijgepraat. Dat ging vooral veel over mensen. Ruud kende heel gereformeerd Zaandam, de helft van hervormd Zaandam en de nodige heidenen. Ik liet me graag door hem bijpraten, om wat kleur in te vullen op die zwart-wit plaatjes waaruit mijn Zaandam bestond. Om tien uur, half elf, was het opeens afgelopen. Bijna midden in een zin werd Kitty opgecommandeerd dat ze weer eens op huis aan moesten. Maar, nu ik erover nadenk: Kitty zat altijd midden in een zin.

 

Ruud had nog steeds die een beetje verkeerde snor en die scheve lach. Hij wist altijd de laatste roddels over broeder De Lange en broeder Pos. Het waren nooit vervelende roddels, ook al waren de verhalen niet altijd even positief. Je kon merken dat Ruud om ze kon lachen omdat hij ook van die mensen hield. Al stond tante Marie met haar ouderwetse denkbeelden over de kerk en de homoseksualiteit mijlenver af van de wereld zoals hij die zag, hij zocht daar wel elke zaterdagochtend even op om haar eenzaamheid te doorbreken. 

Diep gingen mijn gesprekken niet met Ruud. Terwijl ik met Martin heb gejankt en gevloekt, bleven de gedachtenwisselingen met Ruud altijd een beetje aan de oppervlakte. Natuurlijk, we konden niet samen dronken worden. Natuurlijk, we waren eerder kennissen dan vrienden. Maar op de een of andere manier kon ik me ook niet voorstellen dat ik een heel diep gesprek zou hebben met Ruud. Dat we het, diep in de nacht, eens zouden worden over het wereldraadsel of samen dingen zouden beleven waar je het naderhand niet met anderen over zou hebben.

Ik denk dat Ruud er te serieus voor was. Zijn serieusheid stond een ernstig gesprek in de weg. Ik heb nooit geweten wat hij werkelijk dacht of voelde.

Inmiddels waren we opnieuw deelnemers aan hetzelfde clubje geworden, die club van de bruidsparen van de zomer van 1970. Piet en Margriet, Aart-Jan (die Aart was gaan heten) en Ria, Ruud en Kitty, Dicky en ik. Eén keer per jaar ontmoetten we elkaar, om te praten over vroeger. We waren een beetje ouwe lullen geworden, maar we genoten daar volop van. En Ruud was nog altijd goed in het inkleuren van die zwart-witte beelden uit het Zaandam van vroeger, dat voor ons inmiddels echt héél vroeger was geworden. Het waren gezellige weekends. Nu klonk tegen tien uur niet meer het bevel van Ruud ‘vrouw, we moeten weer eens opstappen’. Wij leegden de flessen tot een uur of twee of later, en Ruud praatte mee en voerde het hoogste woord alsof hij de alcohol op geen enkele manier miste. En de volgende ochtend om tien uur zaten we allemaal keurig in de kerkbanken.

Ik weet nog heel goed wanneer ik Ruud voor de laatste keer heb gezien.

Het was op zo'n weekeinde, met z'n allen. Omdat het 25 jaar geleden was dat we allemaal waren getrouwd, en omdat geen van allen echt op een paar centen hoefde te kijken, besloten we ons te laten verwennen in een hotel in Vlodrop.

Het was gezellig. De kamers waren prima. We maakten een mooie wandeling door een mistig en somber bos. Er zijn foto's gemaakt bij die laatste gelegenheid. (We wisten toen natuurlijk niet dat het de laatste keer zou zijn.) Ik draag er mijn hoed, Ruud een bruin kort jasje en hij lacht er weer zijn wat scheve lach. Aan het diner maakten we rare foto's van elkaar terwijl we om de beurt een bordje met ‘hulde aan het bruidspaar’ ophielden. Je kunt goed zien op die foto’s dat Ruud dat eigenlijk niet goed snapte en de lol er niet van inzag.

Er is een foto van de volgende ochtend, als we uitchecken uit het hotel. Kitty is zo te zien iets in het gastenboek aan het schrijven, de rest staat er een beetje bij te kijken. Maar waar is Ruud? Op een andere foto, een paar seconden later genomen, heeft hij een portemonnee in zijn hand waar een briefje van honderd gulden uit steekt.

In ieder geval had hij geen zin meer nog iets gezamenlijks te doen, terwijl dat eigenlijk wel de bedoeling was en daar ook nog tijd genoeg voor was op deze vroege zondag. Ruud wilde naar huis. Ruud en Kit reden terug naar de Zaan; wij, met Aart en Ria, naar Nijmegen. We vonden het jammer. Het was een beetje abrupt en onverwacht einde van een leuk weekend.

Aart denkt dat Ruud het heeft voorvoeld dat het de laatste keer was. Wij geloven dat niet. Maar het wás wel de laatste keer. Kort daarna hoorden we dat hij erg ziek was. Nog korter daarna dat hij ongeneeslijk ziek was en niet lang meer te leven zou hebben.

ruudenkit

Ik had nooit veel goede gesprekken met Ruud gevoerd en ik wist dat het ook niet zou lukken als ik hem zou opzoeken. Woorden komen makkelijker op papier. Ik heb hem een brief geschreven, waarin ik voor het eerst gevoelens met hem kon delen. Het is het eerste en enige goede gesprek geweest dat ik met Ruud heb gehad, en ik kon er inderdaad bij vloeken en janken. De begrafenis was onwezenlijk. Het Zaandam van de jaren zestig was er niet meer. Op de begraafplaats waren een crematorium en een aula bijgebouwd. Voor het eerst zag ik Titty lopen zonder Ruud naast zich, en ik besefte dat die onschuldige verkering van twee verliefde tieners nu nog veel verder weg was dan het verdwenen Zaandam uit die tijd. Ze was geen Titty meer, en ook geen Kitty meer. Ze was een weduwe geworden. Het leven had een wrede grap met haar uitgehaald, zo leek het. De tijd van toen zou nooit meer terugkomen.

 

 

Copyright © 2015-2024 Studio Martin Rep Bussum