Ga ik de tocht per bromfiets die ik in 1967 maakte, ruim een halve eeuw later overdoen op een antieke Puch? De uitnodiging die ik krijg voor deze onderneming vind ik zo absurd dat ik niet meteen nee zeg. Eerst maar even een proefritje naar het strand. Een verhaal over drie ouwe knarren en de schoonheid van de Puch, dat toch weer eindigt bij de fietsenmaker.
“Alsjeblieft, en pas op voor de meeuwen hè.” De man achter de toonbank van de viskraam aan de Zandvoortse boulevard lacht vriendelijk als hij mij een bakje kibbeling overhandigt. Ik loop naar de statafel waar Jan en Jan al staan te smikkelen van hun broodjes haring.
De waarschuwing voor de meeuwen is geen grapje. De enorme vogels paraderen om ons heen en werpen af en toe een begerige blik op ons zeebanket. Dan, terwijl de meeuwen ons voorlopig met rust laten, komt een jong stel bij onze bromfietsen staan.
“Zijn dat echte?”, vraagt de man. Hij is zo te zien halverwege de dertig en kan dus geen herinneringen hebben aan de jaren waarin het bezit van een Puch, een Tomos, een Kreidler of een Zündapp het voor iedereen meteen duidelijk maakte waar je stond in de maatschappij (werkende jongere of langharig werkschuw tuig), van welke muziek je hield (Stones of Elvis) en wat voor meisje je het liefst op je bagagedrager had (type suikerspin of Françoise Hardy). Het stel is gewoon onder de indruk van de schoonheid van de drie Puchs, die hier geparkeerd staan bij het strand.
Echte? “Jazeker”, knikt Jan de Bruin (74) met volle mond. “Jazeker”, knikt Jan Hoveling (71), terwijl hij een nieuwe hap neemt van zijn broodje zalm. Ik (76) zeg maar niet veel, want hoewel ik zeker weet dat dit echte Puchs uit de jaren zestig zijn, weet ik verder niet veel over de witte Skyrider waar ik me vandaag op voortbeweeg. Want die is niet mijn eigendom, maar van Jan van 74. Ik weet alleen dat de witte die ik mag berijden, dateert van 1963 en dus al drie jaar rondreed toen ik twintig werd en mijn eerste, tevens laatste, Puch kocht.
Het stel — op familiebezoek in Nederland, hij is Nederlander, zij Française — is niet het eerste dat op ons, of eigenlijk op onze bromfietsen afkomt. Tien minuten eerder viel de mond van een Duitser, peuter op de arm, wijd open toen wij gedrieën onze tweewielers strategisch bij de viskar plaatsten.
“Die sind schön!”, riep hij uit. En, nadat Jan van 71 hem had verteld dat de brommers al minstens zestig jaar oud zijn, riep hij nog enthousiaster naar zijn Duitse dreumes: “Hörst du das? Die Sind noch älter als Oma!”
Ik wou maar zeggen: de schoonheid van een Puch uit de jaren zestig reikt tot ver in de eenentwintigste eeuw. Zelfs bij jong grut, dat geen weet heeft van een badkuipstuur, bloedbaar, een doorgeslagen potje, van kleplichten of een dingdong-bel.
Nog geen drie jaar reed ik eind jaren zestig rond op een witte Puch VS50 Skyrider. Maar terwijl Jan en Jan gewoon bleven doorrijden op hun tweewielers, niet alleen op Puchs trouwens, verkocht ik die van mij vlak voor mijn trouwen en besteedde ik de 25 gulden die ik ervoor kreeg, als aanbetaling voor mijn allereerste, gloednieuwe Citroën 2CV4. Ik ben eigenlijk dan ook opnieuw een groentje tussen Jan en Jan, die me hebben uitgenodigd voor de rit van vandaag.
Beide Jannen ken ik nauwelijks. Van Jan de Bruin had ik een paar maanden eerder een Puch geleend. Die had ik nodig voor de reünie van de reis per bromfiets naar Parijs die ik in 1967 met een aantal makkers maakte. Als dank stuurde ik hem een exemplaar van het boekje dat ik over die reis schreef, ‘God, Parijs en Roosendaal’.
Wie schetst mijn verbazing toen ik een paar weken later een sms-je van hem kreeg met de tekst ‘Beste Martin, zou jij het een aardige gedachte vinden om samen naar Parijs of een andere bestemming te rijden? Ik bezit twee Puchjes, dus dat kan geen probleem zijn.’ Ik vond het idee zo absurd dat ik niet meteen nee zei.
Daarom zat ik deze morgen in de tuin van Jan de Bruin in Zaandam. Naast hem zijn brommermaatje Jan Hoveling uit Koog aan de Zaan. Jan van 74 en ik gaan vandaag voor het eerst samen op stap om te kijken of we het een beetje met elkaar kunnen vinden voordat we samen op de Puch op reis gaan. Jan van 71 rijdt mee omdat hij nu eenmaal Jans brommervriend is.
Puchrijders zijn nu nog net zo gehaat als in de jaren zestig
“Heb je er al nagedacht over een thema van onze reis?”, vraagt Jan van 74.
“Parijs is in ieder geval te ver”, antwoord ik. “We zouden misschien alle Waddeneilanden kunnen bezoeken. Maar dat is een logistieke nachtmerrie. Of misschien alle Puchclubs in Nederland langs.”
Mooie ideeën, vindt Jan. Maar eerst vandaag maar even een proefrit. Een visje eten aan het strand van Zandvoort, dan naar het LAM Museum op het landgoed van kasteel Keukenhof, en ten slotte via zus en zo weer terug naar de Zaan.
De ene Jan rijdt voor me, de andere achter me. Ze houden me gelukkig goed in de gaten, maar ze vinden ook dat ik meer gas moet geven. Zo relaxt als ik in 1966 door de Zaanstreek scheurde, rijd ik deze dag beslist niet. Destijds reed ik meestal over fietspaden, nu zijn die verboden terrein voor bromfietsen en moeten we ons tussen de auto’s door manoeuvreren. Puchrijders zijn nu nog net zo gehaat als toen, bedenk ik, terwijl Jan van 74 in een discussie verzeild raakt op de pont bij Buitenhuizen met een man op een racefiets die onze weergaloos mooie brommers maar vindt stinken.
Het ritje is er niet minder plezierig om. Al vraag ik me af wat oudere Jan denkt van onze toekomstige expeditie als voor de zoveelste keer mijn brommer afslaat voor het stoplicht. We bezoeken het Lisser Art Museum, dat geheel aan voedsel is gewijd, en drinken een nulpuntnulletje op het terras bij de Keukenhof. Tijd voor de terugweg.
Een stuk draadeind biedt uitkomst bij materiaalpech
Dan vliegt mijn trapper eraf.
Niks aan de hand, zegt oudere Jan. Terwijl jongere Jan en ik toekijken, opent hij zijn gereedschapstas en zet hij de trapper weer vast aan de crank.
Het helpt maar even. Daar moet een echte fietsenmaker aan te pas komen, beslist Jan. We vinden er zowaar twee in Hillegom, maar die kunnen ons niet helpen. Die cranks worden niet meer gemaakt, zeggen ze, maar dat wisten Jan en Jan allang.
Een man op de fiets staat er nieuwsgierig bij te kijken en levert deskundig commentaar. Jan ruikt een kans. Hij grijpt de hand van de man.
“Ik heet Jan”, zegt hij. “Kunt u ons helpen?” Er wordt een plan bedacht om de trapper uit te boren en met een bout aan de crank vast te zetten. Een goed idee, vinden we allemaal.
De fietser blijkt een garage bij zijn huis te hebben waar elke motorhandelaar jaloers op zou zijn. De trapper is met geen mogelijkheid meer aan de crank vast te zetten. Maar een stuk draadeind biedt uitkomst. Zo kan ik toch mijn voet erop zetten, nog remmen ook, en zelfs de voetschakeling bedienen. De fles wijn die Jan intussen voor hem in het dorp heeft gekocht, wordt in dank aanvaard, “al was het helemaal niet nodig geweest, als je pech hebt met een brommer help je elkaar.”
Met een straffe wind uit het westen worden we teruggejaagd naar Zaandam. Ik heb een kriebel aan m’n neus, maar houd het stuur met beide handen vast om niet in de sloot naast de weg geblazen te worden. Ik voel de vermoeidheid optrekken na de lange ongewone uren op de Puch. In het tunneltje onder station Koog aan de Zaan slaat m’n motor weer eens af, ik word verrot gescholden door een man op een scooter die niet van oponthoud gediend is.
Bij de Avia in Zaandam reken ik 8,65 euro af om de tank weer vol te gooien met mengsmering. Geen geld voor zo’n dagje uit.
Thuis lig ik een paar dagen in bed met een flinke verkoudheid. Als ik bij het ophalen van de kliko met een schorre stem een buurman vertel over mijn brommer-avontuur, moet hij lachen. “Je dacht zeker weer dat je achttien was.”
Puch en Tomosclub Midden-Nederland