Een van de weinige kloosters in Nederland waar monnikken nog leven volgens de regels van de heilige Benedictus, staat in Vaals. Ik bracht er een paar keer een weekend door.

De abdij Sint Benedictusberg bestaat uit een ouder en een nieuwer gedeelte. Het oudste is het ‘kasteel’, waar de monniken wonen. Het nieuwere deel is pas in de tweede helft van de twintigste eeuw gebouwd in een Hollands-sobere stijl. 

Benedictus predikte gastvrijheid. Voor een bescheiden bedrag zijn mannen er dan ook welkom voor een verblijf van een paar dagen. Vrouwen mogen alleen in de kerkzaal komen, voor het bijwonen van de gebeden. Van de gasten wordt verwacht dat ze de regels van de orde respecteren en de getijden bijwonen. De kloosterlingen zelf spreken zij nauwelijks. Er is een gastenpater die de contacten met hen onderhoudt, maar het is niet de bedoeling dat er veel wordt gesproken. 

Toen ik met Hans voor de eerste keer naar het klooster ging, kwam ik zelf al nauwelijks meer in de kerk. In de loop der jaren was de kerkgang eruit gesleten en de inspiratie van het geloof verworden tot een cliché. In de eerste jaren van ons huwelijk was dat nog wel anders. Barbara hadden we laten dopen op een zonnige zondag in de Opstandingskerk in Amersfoort. We vierden het met Tinus en Martha, Dirk en Antje, en ook Henk Kleywegt, die mijn getuige was geweest bij ons huwelijk, was er met een cadeautje voor de dopeling. Natasja werd gedoopt in de Marcuskerk in Leusden, op Tweede Kerstdag 1974; haar naam betekent niet voor niets ‘kerstkind’. In Leusden gingen we nog regelmatig naar de kerk. Niet alleen naar de Marcuskerk – deze van oorsprong Nederlands-hervormde kerk werd vergroot in verband met de groei van Leusden – maar ook naar het uit de negentiende eeuw daterende waterstaatkerkje in Leusden-zuid, met mooie houten banken en geschilderde panelen, waarop in sierlijke letters de namen van de herders die sinds 1844 de gemeente hadden gediend.

In Nijmegen kwam de klad erin. De wijkkerk van Dukenburg beviel ons eigenlijk wel goed, vooral omdat de kerkelijke gemeente hier al vanaf de stichting van de kerk in de jaren zeventig samenwerkte met de katholieken. We leefden kerkelijk ook mee. Dicky zong in het koor van de kerk, ik meldde me als vrijwilliger voor de werkgroep public relations en communicatie. Ik bleef me ook christen noemen, maar mijn levensbeschouwing werd steeds meer seculier. De Nijmeegse protestantse kerk richtte haar blik vooral op de medemens en de wereld en minder omhoog, naar de Heer in de hemel. Stichtelijke woorden vanaf de kansel, die toch voor het grootste deel langs mij heen gingen, had ik daarbij niet nodig. De kerkgang ging me vervelen. De enkele keer dat ik nog in de kerk kwam, liet ik tijdens de preek – die duurde tegenwoordig gelukkig nauwelijks nog tien minuten – mijn blikken door de kerkzaal dwalen. Veel mensen zaten er niet meer in. Vroeger in Zaandam zat de Zuiderkerk tijdens het Heilig Avondmaal stampvol. Beneden de broeders en zusters, op de galerij de jeugd, tuk op verkering of wat voor contacten ook met het andere geslacht. In de Nijmeegse Ontmoetingskerk zaten veertig, vijftig mensen, bijna allemaal met grijs haar. Het mijne niet uitgezonderd, hoewel dat eerder wit dan grijs was. En ik vroeg me af: hoeveel van die broeders en zusters die hier zitten, geloven nog in het eeuwige leven?

kerk

Dat is allemaal niet erg, vond Johan Dorst. Johan was de wijkpredikant van de Opstandingskerk. Het geeft niet als er maar weinig mensen naar de kerk komen. De kerk is meer dan op zondag naar de dominee zitten te luisteren, de kerk is iets wat zich elke dag kan afspelen. Kijk naar de Ontmoetingskerk, daar zijn bijna elke avond wel mensen bij elkaar om iets te doen. Kijk bij de mensen thuis, die met elkaar bezig zijn met het geloof. Johan Dorst werkte, samen met de geestelijken van de katholieke Ontmoetingskerk – een van hen was een vrouw, die door het bisdom Den Bosch werd gedoogd zolang de bisschop niet te veel met haar bestaan werd geconfronteerd – aan plannen om de wijkgemeente om te bouwen tot een spiritueel centrum dat op allerlei niveaus kon functioneren; niet alleen binnen de muren van de kerk, maar ook bij de mensen thuis en ook, vooral, op het internet.

Voor de monniken in de abdij zou dat vloeken in de kerk zijn. Voor hen was het bestaan van God een realiteit, net zo zeker en net zo mysterieus als de wind of het zonlicht. Hun leven lang stonden hun activiteiten in dienst van het beleven van dit mysterie. Zij deden dit al sinds de zesde eeuw, toen Benedictus zijn orde stichtte, en juist het sindsdien onafgebroken voortduren van de dagelijkse ijzeren routine van gebeden en getijden fascineerde mij. Ik had het idee dat ik als toeschouwer gedurende enkele dagen een blik mocht werpen in de eeuwigheid. Na de metten de priem, na de priem de terts en de eucharistie, na de eucharistie het sext, na het sext de noon, na de noon de vespers, na de vespers de completen. Enzovoorts, enzoverder, in secula seculorem, amen.

Het hoogtepunt wat uiterlijk vertoon betreft was de heilige eucharistie. Hans ging vooraan zitten in de kerkzaal in de hoop wat druppels op te vangen van het wijwater dat, zo wist hij, kwistig gestrooid zou worden. De monniken droegen nu andere kleding: kleurrijke gewaden in plaats van de zwarte pijen waarin zij gewoonlijk liepen, en er werd met het wierookvat rond het altaar gelopen. De zon scheen met uitbundige stralen op de wierookmist die in de zaal werd opgetrokken. Het deed mij denken aan de ijzergravures uit de bijbel van Gustave Doré die wij thuis hadden en waar ik als kind nieuwsgierig door bladerde. Veel afbeeldingen bevatte dreigende of juist hemelse wolkenluchten. Bundels zonnestralen werden vandaar over de aarde gegoten en gaven het tafereel – verdrinkende mensen tijdens de Zondvloed of treurende mensen rond Job, die zich op de ashoop krabde met een potscherf – een dramatische lading. 

pater

Na het sext werden de gasten bij de monniken aan tafel genodigd. De avond tevoren waren wij hier al door de abt verwelkomd en had hij onze handen gewassen, een liturgische handeling als symbool voor het zuiveren van de geest. Ook voorafgaand aan de completen mochten wij de maaltijd in de refter bijwonen.

Om halfnegen begonnen de completen. Daarna, tegen negen uur, daalde de nachtstilte neer over het klooster. Ik zat alleen in mijn kloostercel en overdacht alle vreemde dingen die ik de afgelopen dagen had meegemaakt. Ik las een paar hoofdstukken uit het boekje ‘Word toch katholiek’ door Monic Slingerland, een Trouw-journaliste die heeft beschreven hoe je als niet-katholiek kunt toetreden tot de moederkerk.

Maar dat, zo wist ik allang, was toch niets voor mij. God is waar je hem zoekt. Dan liever vanuit het bijna lege nest van de gereformeerde kerk, dat ik tenminste kende van haver tot gort, dan vanuit het vreemde roomse nest.

De volgende dag reden wij de gekte en de hectiek van de wereld weer in.

 

Bovenstaande tekst is een fragment uit mijn boek Ook Voor Dames

 

Copyright © 2015-2024 Martin Rep | Radboudlaan 14 | 1402 XP  Bussum