Ik heb een boek geschreven! ‘Ook voor Dames’ werd zondag 13 oktober 2013 tijdens een vernissage in onze Bussumse woning ten doop gehouden. De lieve mensen voor wie ik het heb geschreven: mijn Dicky, mijn kinderen (en schoonzoons) en kleinkinderen, kregen allen het ‘eerste exemplaar’ uitgereikt.
Hieronder hoofdstuk 6, dat gaat over mijn grootouders.
De tocht door de woestijn
Een vaste routine op de zondag was een bezoek aan mijn opa en oma, Simon en Lize Rep. Dat ging soms lopend – ik herinner me wandelingen die wij, naar analogie van de uittocht van de Israëlieten naar het Beloofde Land, ‘reizen door de woestijn’ noemden. De bebouwing aan de Kepplerstraat en de Wibautstraat werd in die jaren verwezenlijkt, en wij liepen over half verharde wegen en zand.
Later fietsten wij ook, al was fietsen op zondag eigenlijk taboe. Tinus en Meintje waren in dat opzicht niet zo streng. Meintje vond fietsen waarschijnlijk niet prettig: ze was ronduit bang in het drukke Zaandamse verkeer van de beginjaren vijftig en stopte bij bijna ieder kruispunt.
Simon en Lize waren lieve mensen. In mijn herinnering had Lize altijd een donkere jurk met bloemenmotief aan, vaak met een schort daaroverheen. Ze had in de loop van de jaren een kromme rug gekregen. Haar lange grijze haar heb ik nooit anders gezien dan in een knot, die zij boven op het hoofd droeg. Simon was bijna helemaal kaal. Af en toe kwam de kapper aan huis om zijn borstelhoofd bij te houden.
Het meest opmerkelijk aan Lize was dat haar gezicht helemaal uit rimpels leek te bestaan, met uitzondering van haar gladde appelwangen. Ze rook naar eau de cologne als je haar een kus gaf. Op Lize drukte de zorg voor haar man, die nauwelijks kon lopen en daardoor al jaren arbeidsongeschikt was. Hij had vroeger vracht gevaren tussen Amsterdam en de Zaanstreek. Toen hij niet meer kon werken, hadden Lize en hij commensaals genomen om in hun onderhoud te voorzien.
Ze woonden aan de Rosmolenstraat, in een benedenwoning. Het huiselijk leven speelde zich af in de voorkamer. De achterkamer was de echtelijke slaapkamer. Als ik er logeerde, wat niet zo heel vaak voorkwam, werd daar een bedje bij gezet en een olielampje met wit melkglas om het donker, waarvan ik bang was, weg te jagen. Soms werd ik wakker, of was ik nog wakker, als Simon en Lize naar bed gingen. Dat was een hele klus voor Lize. Simon bewoog zich stapvoets waarbij hij steunde op een houten rek. Als hij naar bed ging, liet hij zich daarop neervallen, waarop Lize hem hielp in de juiste houding te komen. Voor het plassen ’s nachts maakte hij gebruik van een ondersteek, waar ik wel eens mee gespeeld heb.
Ik herinner me het dressoir, met een lade waarin de NCRV-radiobode lag samen met het christelijk weekblad de Elizabeth-Bode. De bladen roken altijd naar eau de cologne, ook de nieuwe exemplaren. In de lade lag ook een bescheiden hoeveelheid rookwaar. Simon en Lize vormden een vooruitgeschoven post van Sigarenmagazijn Rep. Geregeld belden bewoners van de Rosmolenstraat aan bij het echtpaar, dat hun dan, met een kleine opslag, voorzag van een pakje Golden Fiction of Three Castles.
Ze hadden een Big Ben-klok, die om het kwartier sloeg; Lize zong dan een regel mee uit een mij onbekend lied dat begon met ‘De Heer die in/Den Hemel woont’. Ik speelde er met een klein hondje van paars speksteen of met een blokkendoos. Soms speelden Simon en Lize domino en mocht ik meedoen. Uit de verhalen heb ik begrepen dat ze dat vroeger, avond aan avond, met de commensaals speelden.
Opa Simon had, om zich voort te bewegen, een ‘karretje’ dat bediend werd met een stel trappers als van een gewone fiets, met dit verschil dat Siem met zijn handen voor de voortbeweging zorgde. Op een zonnige dag haalde Lize het karretje uit de schuur (een kort tuinpad, aan weerszijden metershoog verwilderd gras). Opa werd goed ingepakt, ik mocht op de bodemplaat zitten, tussen Siems knieën, Lize liep erachter. Ze reden wij door de Rosmolenbuurt. Als hij, eenmaal binnen, in zijn ‘zorg’ zat en ik bij hem op schoot mocht zitten, zocht ik in zijn vestzak naar zijn horloge. Als ik daarop blies, sprong het op wonderlijke wijze vanzelf open. Simon hield van grapjes maken, maar was serieus als het moest. “Houd jij wel groot van de Here Jezus?”, vroeg hij mij ernstig. Ik wist niet of ik net zo veel van Jezus kon houden als van hem, of van mijn moeder, maar ik wist dat de liefde van Jezus groter was dan die van de mensen en knikte. Ik zou daar zeker mijn best voor doen.
In 1957, bij de gelegenheid van hun zestigjarige bruiloft, kregen zij een televisietoestel. Het kostte 650 gulden, een klein kapitaal. Maandenlang had iedereen ervoor gespaard. Nu kwam ik nog vaker bij Simon en Lize.
Siem en Lize hadden met die tv een extra pre boven Aukje, de moeder van Meintje. Haar noemden we ‘opoe’, wat toen heel normaal was, al moesten wij in de laatste jaren van haar leven haar ‘oma’ gaan noemen. Ik kan me niet herinneren dat ze een tv-toestel in huis had. Ze woonde veel dichter bij ons dan Simon en Lize. Aan het einde van de Meidoornstraat, net voorbij groenteboer De Heer en melkboer Onrust, keek je al op de achterkant van haar huis, aan de overkant van de Wilgenstraatsloot.
Aukje had een rossig gezicht met ogen die een beetje naar buiten keken. Ze liep schommelend, of eigenlijk: schonkig. Haar heupen hobbelden wat van links naar rechts als ze liep, de handtas weinig vrouwelijk bungelend in haar hand. Ze praatte wel een beetje raar, vond ik. Ze was een geboren en getogen Friezin en doorspekte haar zinnen met Friese, volgens sommigen pseudo-Friese, woorden. Ze was al weduwe sinds in 1941 haar man Jelte, die hoofdagent was bij de Zaandamse gemeentepolitie, op 59-jarige leeftijd was overleden. Aukje was in het huis aan de Zuiddijk blijven wonen en verdiende wat bij door de achterkamer, een slaapkamer en gebruik van keuken te verhuren aan jonge gezinnen. Soms waren dat familieleden. Mijn broer Simon heeft er een tijdje gewoond met Joke, net als mijn nicht Ank Rozema, die we toen nog Akkie mochten noemen, met haar Wim Kleijwegt. Het was nog in de tijd van de woningnood.
Het was een romantisch huis, waar ik op verjaardagen en op nieuwjaarsdag, als de hele familie Rozema op bezoek kwam om elkaar veel heil en zegen voor het nieuwe jaar te wensen, uren heb gespeeld met mijn neven en nichten. Op de trap naar boven was een brede tree, waar je heerlijk kon zitten en praten, en door een ovaal raam met allerlei gekleurde ruitjes over de Zuiddijk uitkeek. Er was een dubbele kelder, waar je verstoppertje kon spelen, verkleedkleren kon aantrekken of draaien aan een slijpsteen van onwaarschijnlijke afmetingen. Als we moe waren geworden, zochten we de familie weer op, die de voorkamer in een mist van sigaren- en sigarettenrook hadden gezet en bowl dronken, of Pleegzuster Bloedwijn uit minuscule borrelglaasjes. We vochten dan om de Sjors- en Sjimmieboeken waarvan Aukje elk jaar in december de nieuwste uitgave kocht.
Het verhaal ging dat Aukje zich ooit was gaan ergeren aan haar gezichtsbeharing en die met een scheermes had verwijderd. In ieder geval prikte haar kin als ze ons, haar kleinkinderen, knuffelde. Dat deed ze graag. Ze hield ongelooflijk veel van ons. Wij ook van haar. Die prikkelkussen namen we op de koop toe.
Video: Lana leest het hoofdstuk 'In Bed en Bad' voor