Reizen met mijn broer Simon, aflevering 2: naar de Ardennen.
Het avontuur van mijn eerste buitenlandse reis dreigde hier tot een einde te komen. We stonden totaal verloren voor het station van Bastogne in de Belgische Ardennen, mijn oudste broer Simon en ik.
Je moet de trein nemen naar Bastenaken, had Jean-Marie geschreven, vandaar neem je de autobus naar Bouillon. Het klonk eenvoudig, misschien was het ook eenvoudig. Alleen: wij waren veel te laat in Bastogne aangekomen, en ’s avonds reden er geen bussen meer. En van Bastogne – Bastenaken volgens Jean-Marie – naar Bouillon was het nog ruim zestig kilometer. Bijna net zover als de afstand tussen Zaandam en Den Helder, waar ik onlangs op de fiets bijna een hele dag over had gedaan.
Als ik nu op de laptop uitzoek hoe ik met het openbaar vervoer van Zaandam in Bouillon kom, blijkt dat een reis van grofweg zes uur. Eerst met de Thalys naar Brussel-Zuid, daarna een boemeltje naar Libramont en ten slotte met de bus in drie kwartier naar Bouillon, onderweg 35 keer stoppen voor in- en uitstappen.
Hoe laat Simon en ik op die zomerdag in 1960 in Zaandam op de trein naar Amsterdam stapten, weet ik niet meer. Vast staat alleen nog dat we een verkeerde route namen. Simon, mijn torenhoge broer, in wie ik een rotsvast vertrouwen had, had net zo min een idee van de route naar het Zuid-Belgische stadje als ik.
Simon vergezelde mij op de verre reis naar Jean-Marie in Bouillon, met wie ik het afgelopen schooljaar had gecorrespondeerd. Juffrouw Van Walterop, lerares Frans aan het Zaanlands Lyceum, had in de klas adressen verspreid van Waalse scholieren die graag wilden corresponderen met leeftijdgenoten uit Nederland. Zij schreven in het Nederlands, wij in het Frans. Jean-Marie en ik schreven veel, en na de zoveelste brief besloten we elkaar op te zoeken. Eerst ik naar België, aansluitend Jean-Marie naar Holland.
Er was geen sprake van dat ik in mijn eentje de verre reis zou ondernemen naar dat verre gewest van België, waar ze een Frans dialect spraken in plaats van Nederlands; ik was pas veertien. Als vanzelfsprekend kwam de taak om mij weg te brengen bij mijn grote broer terecht. Sinds het overlijden van mijn moeder berustte het ouderlijk gezag praktisch bij hem; mijn vader kon niet gemist worden achter de toonbank van zijn sigarenwinkel.
Tot Maastricht ging de reis voorspoedig, afgezien dan van het feit dat het niet logisch is via Maastricht te reizen. In Luik hadden we zoveel tijd over terwijl we wachtten op de volgende trein dat we de stad in konden gaan. In een boekwinkel kochten we een kaart van België. Simon bleef stug Nederlands praten met de winkelier, die even zo stug Waals bleef klappen. “We zitten hier vlak onder Maastricht, ze verstaan ons heus wel”, zei Simon nijdig.
De trein reed weer en stopte al na een uurtje opnieuw langdurig, nu bij een klein, regenachtig plaatsje. Zodoende schemerde het al een beetje toen we eindelijk met onze tassen uitstapten in Bastogne. Fin du voyage, het einde van de reis. Geen trein, geen bus, zelfs geen taxi, want in Bastogne was geen taxistandplaats, daarvoor moesten we in Libramont zijn, dertig kilometer verderop.
Natuurlijk maakte ik me geen zorgen – Simon was er toch bij? Simon zou alles regelen. We konden ons tentje opzetten in de tuin bij het café, zei hij. Maar even later veranderde hij van mening, en liet toch maar die taxi komen.
Ik denk dat hij er achteraf wel spijt van heeft gehad. De taxi had een prachtig ritje, van Libramont via Bastogne naar Bouillon, bijna honderd kilometer. Simon betaalde met een zuinig gezicht. “Net zo duur als onze hele treinreis”, mopperde hij. Maar in ieder geval stonden we nu voor de deur van de familie Maizières, 3 Perimono in Bouillon. Het zou een bijzondere vakantie worden – maar dat is een ander verhaal.
Lees ook:
Wat is er toch gebeurd met Jean-Marie?
Waalse gast bij molen de Koperslager