dicky dauphineHondenweer. Het staat te regenen, het druipt langs de ramen. We kijken elkaar tevreden aan. Geen Flappie, herstel: Dauphine om uit te laten vandaag, terwijl het eigenlijk onze dag was. Maar er is wat vreemds gebeurd. Het lijkt wel of we haar missen. Laatste aflevering van mijn serie over de honden die mijn levenspad kruisten.

Nooit meer een hond, hadden we elkaar beloofd na het drama met Pasja, de bangeschijter. Het hondje van onze jongste, dat bij ons was blijven wonen toen dochter op kamers ging wonen. Dat trilde van angst bij onweer, of alle geluiden die harder waren dan een passerende bromfiets op vijftig meter afstand. Ze klaagde alleen nooit als ik alleen thuis was en mijn Rolling Stones-repertoire uit de versterker liet knallen, een goede smaak had ze dus wel.

Maar: nooit meer een hond. 

Dachten we.

Het veranderde allemaal op die dag toen de dochter op de stoep stond. Met Dauphine, aan de riem. En met traantjes in de ogen.

Een lang verhaal kort: ze kon een full-time baan krijgen bij de school waaraan ze al een paar dagen in de week verbonden was. Dat wilde ze heel erg graag, en het kwam ook heel erg goed uit, tenslotte had zij in haar eentje de zorg voor haar drie kinderen.

“Ik kan Dauphine één dag in de week met de uitlaatdienst meegeven”, zei ze, “en ze kan ook een dag in de week bij vriendin B. Maar…”

We begrepen het al. De liefde voor ons kind stijgt ver uit boven, laten we zeggen: onze afstand tot de hond. “Kom maar met die hond.”

We kregen de reserve hondenriem en ook de reserve hondenmand. Plus een paar kilo hondenbrokken. “Ik ben meestal om vier uur weer thuis, maar ja, je weet maar nooit.”

Zo kwamen we, na Pasja, aan onze tweede hond, Een deelhond, eigenlijk. Een paar weken later ging de regeling al in. Dicky had die dag al een andere afspraak, dus het was meteen mijn beurt.

'Vooruit dan maar. Daar gaan we, Flap'

Dochter vertrok om acht uur naar school, Dicky haalde haar om halfnegen op, liet haar even plassen in het veldje aan de overkant en vertrok ook.

Ik was alleen met de hond.

Ik hoefde niks te doen, hem alleen een keer goed uitlaten. Ik las de krant, maakte koffie en nam een koekje erbij. De hond – een Labrador, dus met een aangeboren, hysterische fixatie op voedsel – sliep al die tijd rustig door.

Ik had de krant uit, keek naar buiten. Heerlijk  hondenweer: een vrolijk zonnetje in een haast wolkeloze lucht.

Vooruit dan maar. “We gaan, Flap.”

Riem aan de halsband. Poepzakje in de jaszak. Wandelschoenen aan, we gaan naar het bos. Wandel-app Strava op de iPhone aanzetten. De straat uit, rechtsaf. Dauphine ruikt aan een boom, hurkt en werkt er een plasje uit.

Ik houd niet van dat trekken met de riem. “Ga zit, Flap”, ik doe haar riem af. Ze dribbelt keurig naast me mee. Ik moet denken aan Tristan, de Ierse setter van m’n vader, vroeger in Zaandam; die was nu al drie straten verderop geweest, mijn wanhopige en boze roepen en fluiten negerend. Ik moet denken aan onze Spitman-terriër Pasja, genoemd naar het voormalige vuilophaalbedrijf Spitman, vanwege haar onduidelijke voorgeslacht. Pasja had ook al last van Oost-Indische doofheid en schoot alle kanten op zodra haar riem los was. Maar Dauphine sjokt gehoorzaam met me mee. 

Een lang verhaal kort: ik kreeg plezier in de hond, al waakte ik er wel voor dat aan mijn dochter te verklappen. Voor je het weet, sta je als hondenliefhebber bekend en ik ben nu eenmaal van die andere club, de kattenvrienden. Maar de wandelingen door het bos waren gezellig, ik haalde makkelijk de tienduizend stappen op de Strava dus het was nog goed voor me ook. De hond hobbelde steeds dicht bij me, sloeg soms eigenzinnig rechtsaf als ik naar links ging, maar herstelde zich direct zodra ze haar vergissing inzag.

Ik haast me te zeggen dat het niet uitsluitend koek en ei was tussen Flap en mij. Er waren momenten dat ik haar met alle honden naar de hondenhel wenste. Als ze aan het eind van de wandeling een gore blubbersloot zag en daar onverwacht in dook. Een lang geleden gestorven beest in het bos vond en dat begon op te vreten.  Als ze tijdens een avondlijke wandeling een door schoolkinderen weggegooid pakje brood vond en daarop aanviel alsof wij haar permanent eten onthielden. Of als ze in het voetgangerstunneltje onder de snelweg opeens tegen fietsers begon te blaffen – in al die gevallen was de liefde tussen de hond en mij heel ver te zoeken.

hondinbosMaar als ik op een bankje in het bos ging zitten, lekker in de zon en luisterend naar een of andere podcast, plofte Dauphine naast me neer en bleef netjes wachten tot de baas weer zin had. Ze klaagde niet als we een stuk bos moesten doorkruisen waar oerossen of schapen rondliepen en zij aangelijnd moest worden, ze had genoeg aan een bak water als ik bleef zitten op een Goois terras in het bos en me tegoed deed aan een iets te duur geprijsd twaalfuurtje.   

Kortom, er groeide een band tussen Dauphine en mij, en tussen Dicky en Dauphine.

En toen kwam er, onverwacht, een oplossing. Vriendin B., bij wie Dauphine/Flappie wel eens logeerde, vond haar zo lief dat ze eventueel… ze hadden al een hond, maar twee leek haar wel zo fantastisch…

Kortom, we werden ontslagen van onze wekelijkse zorgdag. Vriendin B. nam Dauphine in huis. Geen zorgen meer voor de dochter. Geen zorgdag meer voor ons.

Wat heerlijk! In het begin. We kregen een filmpje van de vriendin waarop twee honden waren te zien die elkaar helemaal gek zaten te spelen.

Dauphine was eindelijk echt thuisgekomen, in een echt hondenhuis. 

 

En nu.

Ik mis haar.

Ik mis de wandelingen met haar door het natte bos. Haar obsessie met voedsel. Het vullen van de poepzakjes met een warme drol, waarbij het niet altijd lukt mijn vingers schoon te houden.

Ik mis dat ze in het donker begint te grommen tegen onschuldige voorbijgangers. Dat ze opeens onder een auto kruipt omdat daar iets goors schijnt te liggen dat ze wil opvreten. Haar soms doordringende lucht.

Het is beter zo. En toch, en toch… we missen haar.

 

tombadelcane

Nog een kort hondenverhaal ter afsluiting van de serie.

Afgelopen maand waren we op vakantie in Italië. Een van de steden die we aandeden, was Brescia, iets ten zuiden van het Gardameer. Er is een mooi oud kasteel, er is een museum waar de oudheden worden getoond van de oude Romeinse stad Brixia en van een middeleeuws klooster. Tot de attracties behoort ook de 'Tomba del Cane', het graf van de hond. Dat brengt me bij het overlijden van onze hond Pasja, de bangeschijter. 

We hebben in de verschillende huizen waar we hebben gewoond een spoor van huisdierengraven achtergelaten. Goudhamsters, cavia’s, katten, vissen en een konijn – ze werden alle begraven in bijzijn van de kinderen, meestal mooi opgerold in een schoenendoos en een lijkwade eromheen (de dieren, niet de kinderen). Een kruisje van takken erop, aangezien de kinderen wilden dat ze in de dierenhemel zouden komen, soms een paar steentjes, dat was het.

Nee, dan de steenrijke familie Bonomini uit Brescia. Die heeft in 1860 een mausoleum voor hun hond opgetrokken, dat inmiddels tot een toeristische attractie is geworden. Je kunt je niet alleen vergapen aan de ‘tombe van de hond’, maar je hebt er ook een schitterend uitzicht over Brescia en omgeving.

De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat het grafmonument niet echt gebouwd is om de hond ook na de dood te eren. De familie Bonomini had het eigenlijk voor zichzelf neergezet. De resten van Angelo Bonomini en haar partner Guiseppe Simoni hadden er tot de jongste dag moeten rusten. Maar ze hadden buiten de gemeente Brescia gerekend, die het ter aarde bestellen buiten de openbare begraafplaatsen verbood. De volksmond wil dat er uiteindelijk in het mausoleum alleen maar een hond is begraven. De naam van dat dier is niet eens bekend.

De familie Bonomini had dus niet het probleem dat wij hadden met het kadaver, herstel: de stoffelijke resten van onze hond Pasja, die we aan de discretie van de dierenarts hebben toevertrouwd nadat we haar moesten laten inslapen. In ieder geval heeft de hondse begraafplaats in Brescia zich een plaats verworven op de lijst van Italiaanse musea (https://www.museionline.info/)

Een mooie bestemming voor een tochtje dus, zo vonden wij. De vriendelijke jongeman bij de Bresciaanse VVV vond het echter beter, na een blik op ons te hebben geslagen, om de tocht per auto aan te bevelen. Te voet kan wel, maar dan ga je over een steil pad, met prachtige panorama’s over de stad, dat dan weer wel, maar meer voor jongelui.

Dus we gingen met de auto. Haarspeldbochten, die onderweg voor je werden geteld met witte borden: Tornate 1, Tornate 2, et cetera; af en toe werd een nummer overgeslagen, maar de rit werd daar niet minder plezierig door.

Toen we er waren, was het hek gesloten, het mausoleum dicht. Toen hebben we maar een kleine wandeling in de omgeving gemaakt. Overal waarschuwden bordjes ons met de tekst: ‘Pas op voor de hond’. We hadden een mooi uitzicht over Brescia, alleen jammer dat het nog heiig was.

 

Copyright © 2015-2024 Studio Martin Rep Bussum