Rep (links) bij het opmaken van een krantenpagina van de Amersfoortse Courant, 1976.
Het nieuws was niet eens echt een verrassing, maar het kwam daardoor niet minder hard aan: na 173 jaar komt er een einde aan een vaste locatie voor de redactie van de Amersfoortse Courant in Amersfoort. De verslaggevers zullen per 1 maart vanuit Utrecht schrijven over de gebeurtenissen in hun stad. Alsof Feyenoord voortaan in de Johan Cruyff Arena gaat spelen. Alsof Nederland bestuurd gaat worden vanuit Brussel.
Ik werkte bij de Amersfoortse Courant van 1970 tot 1976. De krant maakte toen deel uit van een concern waarin het Utrechts Nieuwsblad de grootste was, maar nam daarin een volstrekt eigen positie in. De AC, met een aparte editie Veluws Dagblad die verscheen van Nijkerk tot Harderwijk, had een eigen hoofdredactie, een eigen binnen-buitenlandredactie, sportredactie, kunstredactie en een feature-redactie, die wekelijks een kwalitatief hoogstaande bijlage produceerde. De krant had een eigen drukkerij en zetterij en een eigen distributienetwerk, dat ervoor zorgde dat de kranten bezorgd werden tot in de verste uithoeken van het verspreidingsgebied. Met trein- en busbrieven werden berichten uit elk denkbaar dorp in de regio naar Amersfoort verzonden. In Amersfoort verschenen verder plaatselijke edities van het sociaal-democratische dagblad Het Vrije Volk (onder de titel Amersfoorts Dagblad) en van het katholieke dagblad Het Centrum. Die concurrentie was begin jaren zeventig al verdwenen.
Ik beschouw de AC als mijn eerste echte krant, na ruim drie jaar gewerkt te hebben als leerling-journalist in Koog aan de Zaan bij dagblad De Zaanlander, een van de zeven edities van de Verenigde Noordhollandse Dagbladen. Mijn allereerste werkdag in Amersfoort was in december 1970. Een verslag.
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
Dicky had bezorgd gekeken. Het was donker en december in de wijk Poelenburg, er was sneeuw voorspeld. Ik zwaaide toen ik de galerij afliep. Het trappenhuis door, dan was ik buiten. Onze gloednieuwe Lelijke Eend stond pal voor onze flat, Dicky keek van achter het keukenraam en zwaaide nog een keer.
Gelukkig zat het beschermkapje voor de grill, anders zou ik de motor misschien niet eens hebben kunnen starten. Onder de motorkap, of misschien in de achterklep, lag een slinger, die kon ik eventueel gebruiken als de olie toch te dik was geworden.
Dat was niet nodig. Ik stak de sleutel in het contactslot en drukte op de rode knop op het dashboard. De Eend maakte een kuchend geluid. Voorzichtig trapte ik op het gaspedaal. De motor sloeg zonder problemen aan.
Ik duwde het raampje omhoog en zwaaide een laatste maal naar Dicky. Ze stak haar duim omhoog. Het was zeven uur, koud en donker. Een echte verwarming had de 2CV niet. Je kon een schuifje van links naar rechts dan wel van rechts naar links bewegen en dan stroomde er meer respectievelijk minder warme lucht het interieur binnen. Een mogelijkheid om de ventilatie harder of zachter te zetten was er niet. De draaiknop van de klep onder de voorruit moest je zo stevig mogelijk dichtdraaien zodat er geen koude wind van buiten naar binnen kon waaien – dat was het.
Voorzichtig reed ik de straat uit. Voor het eerst ging ik in m’n eentje de lange reis ondernemen naar Amersfoort. Na drieënhalf jaar bij De Zaanlander ging ik werken bij een echte krant. Welkom bij de Amersfoortse Courant!
Er lag sneeuw in Amersfoort. Het was bijna licht toen ik tegen acht uur voor de deur parkeerde. Jos Bouten, mijn nieuwe chef, nam mij vrolijk op, de ogen priemend over zijn donkere bril. Jos was een jaar of acht ouder dan ik en deed in niets denken aan mijn chef bij De Zaanlander, de stugge Wim Harwijne. Hij was erudiet, altijd geestig, een katholiek-pur sang en hij kon onverwacht uitbarsten in een aria. “Zo, meneer Rep”, zei hij. “Dus u had gedacht vandaag te beginnen? Hartelijk welkom. Ik besef dat Amersfoort niet veel voorstelt vergeleken met uw Zaanse dreven, maar... zo gek is ’t hier toch niet.”
Jos had meteen een opdracht voor me. Aan de Lageweg was een leegstaande boerderij gekraakt. De jongelui die dat gedaan hadden, beschikten over geen enkele voorziening en leden bittere kou. De Lageweg was een landweggetje tussen Amersfoort en Hoevelaken, dat parallel liep aan de veel bredere en drukkere Hogeweg. Op Jos’ aanwijzingen, en dankzij de plattegrond van de stad die ik had gekocht, had ik geen moeite het adres te vinden. Het huisje lag te midden van besneeuwde velden. De krakers vonden het niet erg met een verslaggever te praten; integendeel, ze hoopten dankzij een zielig verhaal in de krant wat huisraad en dekens te krijgen van lezers die in de kersttijd vol zaten met barmhartige gedachten.
Het was geen moeilijk gesprek. Het waren aardige jongens, krakers hadden nog de sympathie van grote groepen in de samenleving en deden nog in niets denken aan hun gepolitiseerde, geradicaliseerde en gebivakmutste opvolgers die tien jaar later de inhuldiging van koningin Beatrix zouden verstoren. Een uurtje later was ik terug op de redactie en tikte in hoog tempo mijn verslag, inclusief inleiding plus koppenbriefje. Chef Jos liet zijn vulpen goedkeurend langs de regels glijden. “Mooi werk, meneer Rep”, zei prijzend. “Alleen moet u afleren die drie puntjes aan het eind van een zin te gebruiken.” Maar de allermooiste ervaring van die dag was dat ik even later de vers gedrukte krant met het verslag in handen hield. Dit was waarvoor ik voor dit vak had gekozen. Zo snel mogelijk aan Dicky laten zien!
Maar nu nog even niet. Jos had nog een klusje voor me: een vergadering die zich ’s avonds ergens in de binnenstad zou afspelen.
Ik durfde geen bezwaar te maken – niet op mijn eerste dag bij mijn nieuwe werkgever. Bij mijn sollicitatie bij De Zaanlander had hoofdredacteur Wout Middelbeek me jaren geleden immers ingeprent dat je als verslaggever vierentwintig uur per dag, zeven dagen per week, in dienst van de krant bent. Maar hier had ik niet op gerekend, ik had Dicky beloofd in de loop van de middag weer thuis te zijn. Telefoon hadden wij niet, aansluitingen waren een schaars goed in de Zaanstreek in 1970. Direct na ons trouwen hadden we telefoon aangevraagd, maar we hadden geen idee hoe hoog we inmiddels op de wachtlijst stonden.
Ik at mijn meegebrachte boterhammen op de redactie op. Daarna ging iedereen naar huis. Ik besloot een wandelingetje door de binnenstad te maken, kon ik gelijk alvast kijken waar straks die vergadering was. Het was 1970, ik was vierentwintig jaar en had niet veel te besteden. Ik ging nog maar eens in de auto zitten en reed een rondje door Amersfoort. Nuttig om de stad te leren kennen.
Het duurde lang voor het acht uur werd. Zestig kilometer verderop, in de wijk Poelenburg, wist Dicky niet wat haar overkwam. Drie maanden in verwachting, allerlei scenario’s speelden zich in haar hoofd af.
Ik heb geen idee meer waar die vergadering over ging, maar veel stelde het niet voor. Bij De Zaanlander deed ik soms drie of meer van dat soort bijeenkomsten binnen een uur. Even erbij zitten, praatje maken met de voorzitter of de secretaris, dan weer hup naar de volgende. Om kwart voor negen reed ik weer richting Zaandam. Nog voor tien uur thuis.
Dicky zat te huilen. Ze was doodongerust. Het duurde een hele tijd voor ze getroost was. De volgende ochtend legde ik Jos uit dat ik liever geen avondklussen wilde tot wij een eigen huis in Amersfoort hadden.