stefanverwey

Collega Kees Buijs is sinds vandaag doctor in ons vak. Aan de Nijmeegse Radboud Universiteit verdedigde hij zijn proefschrift ‘Regiojournalistiek in spagaat’. Maar legde hij de vinger wel op de zere plek?

Ik voel me een beetje trots, al ben niet ik het die een proefschrift verdedigt in de aula van de Radboud Universiteit, maar is het mijn geleerde collega Kees Buijs. Omdat Kees een ex-collega is van De Gelderlander, maar bovendien en vooral omdat Kees de journalistiek naar een hoger plan tilt.

Wie kon zich vroeger voorstellen doctor in ons vak te zijn? Is journalistiek wetenschap dan? Je kunt er toch aan twijfelen als je Kees, die trouwens geen doctor in de journalistiek wordt maar in de communicatiewetenschappen, met zijn ‘geleerde opponenten’ hoort discussiëren.

Nu kun je ‘opponent’ en ‘verdedigen’ wel met een korreltje zout nemen. Het is meer een vriendschappelijk potje tennis dat zich hier afspeelt voor de ogen en oren van het plukje genodigden in de aula van de Nijmeegse Alma Mater. Ze spreken elkaar aan met ‘geleerde opponent’ en met ‘geachte promovendus’, maar de opponenten laten dat bijna onveranderlijk volgen door een ‘beste Kees’. Ze feliciteren hem met de leesbaarheid en vormgeving van zijn proefschrift, inclusief de omslagtekening van Gelderlander-tekenaar Stefan Verwey. Als er een scherpe vraag wordt gesteld, raak ik toch een beetje ongerust. Ik ben het met de geleerde opponent eens, hoe redt Kees zich hieruit?

En dat terwijl net mijn gedachten afdwaalden naar de collegebanken van de Gemeentelijke Universiteit. Het is 1966. Ik ben leerling-journalist bij misschien wel de slechtste krant van Nederland. Ik voel me nederig maar ook gedreven, want ik weet zeker dat ik aan het begin sta van een schitterende journalistieke carrière. Maar mijn vooropleiding is mager. Natuurlijk ben ik heel slim, maar ondertussen ben ik er niet in geslaagd dat papiertje te bemachtigen waarmee je volgens mijn vader iedereen uitlacht: het diploma van de hbs.

Geen nood, zei mijn vriend en collega Jan Prins, die me min of meer had binnengehaald bij De Zaanlander en die zelf alleen maar een mulodiploma had: “Je meldt je aan bij het Instituut voor Perswetenschappen van de Amsterdamse universiteit, dat is een prima manier om jezelf een bredere opleiding te verschaffen.” En, zo vulde hij aan, het is helemaal niet noodzakelijk dat je het diploma haalt; ’t is voldoende om je in te schrijven en er af en toe heen te gaan, dan kun je het op je cv zetten en dat maakt een prima indruk.

kees-buijs-promotie

Dat kwam mij wel goed uit. Het werk op de redactie begon ’s middags twee uur. Om een uur of vijf ging je eten thuis, en daarna begon de avonddienst, vanaf een uur of acht. Maar die op de redactie doorbrengen was niet de bedoeling, want je moest op pad. Gemeenteraden, interviews, reportages. Tot de laatste kopij met de treinbrief naar de centrale redactie in Alkmaar was verstuurd, kwart voor een, was je bezig. Daarna reed chef Wim Harwijne naar huis in de redactie-Kever en gingen wij jonge honden bier halen, klaverjassen en discussiëren. Ook in het weekend waren er vaak klussen, dus ik zat er niet op te wachten de hele zaterdag door te brengen in de collegebanken. Kortom: aan verdere theoretische onderbouwing van het vak heb ik weinig gedaan, afgezien van tal van cursussen, workshops en seminars van de verschillende bladen waar ik heb gewerkt. Een jaartje op het Instituut voor Perswetenschappen vond ik wel genoeg. Ik heb het werk verder geleerd op straat.

Kees Buijs is uit ander hout gesneden. Hij schreef graag commentaren voor De Gelderlander. Ik heb in veertig jaar journalistiek één commentaar geschreven en dat is geen stuk waaraan ik graag terugdenk. Wij schreven verhalen die vervolgens door Kees kritisch tegen het daglicht werden gehouden. Vooral statistieken, die bijna per definitie verkeerd worden gehanteerd door journalisten, moesten het daarbij ontgelden. Daar was ik niet altijd even blij mee. Als je in de strijd tegen de deadline een goed verhaal net op tijd hebt afgekregen, kan het irritatie opwekken als iemand dat de volgende dag eens op zijn gemak gaat napluizen en met aanvullende bronnen en informatie komt die, indien eerder geraadpleegd, tot een heel ander of misschien wel helemaal niet tot een verhaal zouden hebben geleid. Ik was de beste koppenmaker van de krant, maar Kees kon met mitsen en maren daarover aankomen. Maar koppen, zo vond ik, mochten een klein stapje verder gaan dan het verhaal zelf en mochten ook niet te veel nuanceren. Je strijdt er immers mee om de aandacht van de lezer, en dan moet je het niet alleen opnemen tegen de rest van de krant maar ook tegen de tv, de huisgenoten en ander vertier.

Geen wonder dat Kees ombudsman werd bij De Gelderlander. Hij schreef columns waarin hij de redactie soms flink de les las. Geen wonder ook dat hij na het beëindigen van zijn loopbaan bij de krant verder bouwde aan de theorie achter de praktijk. Hij schreef een boek over journalistiek, ging er les in geven en besloot een proefschrift te schrijven.

Enkele geleerde opponenten hadden daar wel wat op af te dingen. Kees’ bevindingen over de kwaliteit van de regionale journalistiek waren niet mals: te weinig perspectief vanuit de lezer, te veel institutioneel nieuws, te veel volgend. Maar wat hebben de regioredacties, die je gastvrijheid hebben verleend, eigenlijk aan die conclusies, was de vraag van een van de geleerde heren, verbonden aan de Fontys hogeschool in Tilburg. Kees kwam ermee weg: juist om het antwoord op die vraag te vinden, heb ik binnenkort een gesprek met de hoofdredactie, zei hij. Net zoals hij wegkwam met de scherpe vraag van mediaprofessor Henri Beunders, die wilde weten waarom Kees maar drie regioredacties, en dan nog alle drie van het Wegenerconcern had onderzocht, en waarom juist die drie (in Arnhem, Tilburg en Oss). Juist omdat deze alle drie deel uitmaken van hetzelfde bedrijf, antwoordde Kees – hij had minder goed vergelijkend onderzoek kunnen doen als hij met verschillende organisatievormen te maken had gehad. En, zo zei Kees, de bevindingen op alle drie de redacties verschilden nauwelijks van elkaar.

Het klonk niet overtuigend, maar de geleerde opponenten zagen ervan af hem in mootjes te hakken. Wie eenmaal hier staat, heeft dat traject al achter de rug. Het proefzwemmen is, zeg maar, al met goed gevolg afgelegd.

Op mijn geliefde Waalkade discussieerde ik er bij een biertje na afloop nog een tijdje over na met Gelderlander-collega’s Louis van de Geijn (paranimf bij het potje tennis van zo-even) en Rob van Otterlo. Want dat het echt zo slecht gaat met de regiokranten komt volgens mij niet zozeer door hetgene waar Kees het over had (en evenmin door de ‘hoge werkdruk’ op de redacties, waar Kees overigens wel wat vraagtekens bij zette). We zijn getuige van het einde van het tijdperk van de gedrukte media, daarover waren we het eens. Daardoor wordt er steeds meer gesnoeid op de redacties, waardoor de kwaliteit steeds meer afneemt. Kees had immers zelf met enige verbazing geconstateerd dat als de redactie een grote gezamenlijke inspanning deed voor een bijzonder project, dat er dan wel mooie en zeer leesbare producties uit rolden.

We proostten er nog maar eens op. Het was tijd om naar het prima buffet te gaan, dat Kees zo direct zou gaan serveren in Val Monte in Berg en Dal. Op Kees, en op ons mooie vak.

Copyright © 2015-2024 Martin Rep | Radboudlaan 14 | 1402 XP  Bussum