Onlusten in AmsterdamSinds deze maand draait in een aantal bioscopen in Nederland de film ‘Rebelse stad’, een documentaire over de veranderingen die in de jaren zestig in gang werden gezet. Een cruciale rol daarbij speelden de Telegraafrellen in juni 1966.  

Ik ben benieuwd naar de film, want de roerige periode die ze behandelt, heb ik van nabij meegemaakt. Van Zaandam naar Amsterdam is maar een kippe-eindje. Ik was er destijds bijna wekelijks te vinden om platen te kopen, te bladeren in magazines uit Engeland en Amerika, om naar de film te gaan - en zelfs om er naar de rellen te kijken in het roerige jaar 1966. Dus zodra de film het Filmhuis in Bussum aandoet, sta ik met een kaartje klaar.

De Bouwvakkersrellen oftewel de Telegraafrellen waren de zwaarste ordeverstoringen in Nederland sinds de Tweede Wereldoorlog. Op maandag 13 juni 1966 begonnen de onlusten in het centrum van Amsterdam. De staande uitdrukking ‘het bleef nog lang onrustig in de binnenstad’ werd misschien wel in deze dagen geboren.

De rellen met de bouwvakkers speelden zich af op een paar kilometer van mijn werkplek, waar ik aan mijn laatste dagen bezig was. Een maand tevoren had ik mijn tijdelijke kantoorbaan bij Het Parool opgezegd, nadat ik was aangenomen op de redactie van De Zaanlander – mijn journalistieke carrière stond op het punt te beginnen. Nog een week, dan zou mijn kantoorbestaan voorgoed achter de rug zijn.

parool1970Sinds juli 1965 had ik gewerkt in de saaie kantoorruimte aan de Wibautstraat. Aan de overkant van de straat had ik gezien hoe de laatste hand werd gelegd aan het splinternieuwe gebouw van de Volkskrant, dat in december 1965 officieel werd geopend.

Maandag 13 juni was een mooie lentedag. Er gonsde een gerucht door de afdeling abonnementen-incasso. Collega’s wisten te vertellen dat het goed raak was in de stad. Daar moest ik het mijne van hebben: mijn journalistenbloed begon al te stromen. Meteen na kantoortijd haalde ik mijn witte Puch uit de fietsenkelder van het Paroolgebouw. Hij rook nog nieuw; ik had hem nog geen twee maanden geleden aangeschaft ter gelegenheid van mijn twintigste verjaardag.

Normaal reed ik via Waterlooplein en Jodenbreestraat richting de IJ-pont en dan naar Zaandam, maar vandaag wilde ik met eigen ogen zien wat er aan de hand was in het centrum van Amsterdam.

De jaren zestig waren op hun hoogtepunt. Wij kregen daar in de Zaanstreek het nodige van mee. In de krant lazen we verslagen van ‘happenings’ – een woord dat tot die tijd niet bekend was in het Nederlands – rondom het beeld van het ‘Lieverdje’ op het Spui. Het waren vage bijeenkomsten op zaterdagavond, waar steeds meer mensen op afkwamen. Die deden niet veel anders dan ‘hi-ha-happening’ roepen, maar de politie werd daar erg nerveus van. Koosje Koster, een studente, maakte geschiedenis door er krenten uit te delen. Ze werd gearresteerd, ontkleed en langdurig verhoord. Een vriend van me, Kees van Zaanen, had thuis een radio waarmee je de berichten van de politie kon ontvangen. Op een zaterdagavond drukten wij ons oor tegen de luidspreker om iets van de zenuwachtige gesprekken op te vangen. We verstonden er weinig van, maar het klonk des te spannender.

rookbom

Een paar maanden eerder, donderdag 10 maart, waren mijn vriend Rob en ik in Amsterdam wezen kijken naar de onrustige feestelijkheden rond het huwelijks van prinses Beatrix met Claus. Al weken tevoren waren er zorgwekkende berichten in de krant verschenen over mogelijke problemen bij Het Huwelijk. Van Claus wisten we eigenlijk niet zo veel, maar het stond vast dat hij tijdens de oorlog bij de Duitse Wehrmacht had gediend, dus hij was bij voorbaat fout. Ondanks adviezen om maar in Den Haag te trouwen, zette Beatrix haar willetje door: ze moest en zou naar het rebelse Amsterdam om in de Westerkerk haar trouwgelofte af te leggen.

Rob en ik hingen die dag een beetje rond in de Raadhuisstraat en omgeving, tuk om wat te zien van paarden die op hol zouden slaan van de stank van leeuwenpoep die op straat zou worden gegooid. Veel zagen we niet – ik kan me helaas niet herinneren of ik de roemruchte rookbom heb gezien die naar de Gouden Koets werd geworpen – maar wel raakten we terecht tussen de meelopers van Provo, we moesten van steegje naar steegje rennen om aan de mepgrage Amsterdamse politieagenten te ontkomen. Iedereen die langer haar had dan gemiddeld, was verdacht in de ogen van de politie.

Lid van de ludiek/anarchistiese beweging Provo was ik beslist niet, maar wat de vrolijke ordeverstoorders in Amsterdam uithaalden, sprak mij wel aan. Bovendien kende ik Rob Stolk, een van de oprichters van de beweging, van het Zaanlands Lyceum. Een braniejongen, die zich van de gezagsverhoudingen op school nog veel minder aantrok dan ik, en erg in de weer was met meisjes en brommers. Een vriend kon ik hem  niet echt noemen: hij liet zich schamper uit over een gedicht dat ik had gepubliceerd in schoolkrant De Projectielantaarn, dat hij maar een vroom niemendalletje vond - het ging over respect voor een biddend kind.

Stolk trouwt

Het witte spijkerpak van Rob Stolk was hip geworden, zeker nadat Stolk het aanhad toen hij in oktober 1965 op een witte fiets naar het Zaandamse stadhuis was gereden om er te trouwen met zijn vriendin Saartje. Ik reed ook in zo’n spijkerpak rond op mijn al even hippe Puch.

Op die Puch was ik nu op weg naar het centrum van Amsterdam. Op het moment dat ik op de Dam kwam, was er niet veel te zien. ‘Het was er een beetje rommelig’, noteerde ik in mijn dagboek. Ik reed wat rond en draaide daarna om het Centraal Station heen, de IJ-pont op, naar huis.

De boosheid van de rebellerende bouwvakkers, die deze dag tot een uitbarsting was gekomen, betrof de korting van 2 procent op de vakantiebonnen, die alleen niet-georganiseerde bouwvakkers moesten betalen. Dat waren vooral communisten. Zij hadden hun eigen vakbond, die niet werd erkend. Voor het betaalkantoor aan het Weteringplantsoen ontstond geduw en getrek. De politie kwam opdraven en gebruikte de wapenstok. Een bouwvakker, de vijftigjarige Jan Weggelaar, zakte in elkaar in overleed. Een hartaanval was de oorzaak, maar volgens de bouwvakkers was die het rechtstreeks gevolg van het harde politieoptreden. Een protestmars van de bouwvakkers liep die dag uit op een veldslag met de politie.

Kort na twaalf uur ’s nachts, toen ik al in bed lag, rolden de kranten van De Telegraaf van de drukpersen. De drukkerij was toen nog aan de Nieuwezijds gevestigd. Op de voorpagina stond een foto van de dode bouwvakker. ‘Dode tijdens protestmars’, kopte ’s lands grootste krant. In het bijbehorende verhaal werd gesuggereerd dat hij het slachtoffer was geworden van een door de demonstranten zelf gegooide steen.

De vlam sloeg in de plan. De woede van de protesterende bouwvakkers richtte zich nu tegen de krant. Juist die communistische bouwvakkers hadden nog een appeltje te schillen met De Telegraaf, van wie velen zich nog heel goed het foute oorlogsverleden herinnerden. Hun eigen krant, De Waarheid, had opgeroepen te protesteren tegen de korting.

Op de ochtend van 14 juni werd het gebouw van De Telegraaf belegerd. De verslaggevers stonden met bleke neuzen hun leven en hun vrijheid van meningsuiting te verdedigen, terwijl op straat krantenauto’s werden omgegooid en in de fik gestoken. De politie liet zich niet zien.

Een dag later, 15 juni, reed ik opnieuw richting de brandhaard. Het was nu avond. Wij waren met het gezin op bezoek geweest bij mijn broer Simon in Amsterdam om de verjaardag van broer Jelte te vieren. Jelte zelf zat met zijn Ria op dat moment lekker vakantie te houden op Texel. Weer ging ik via een omweg naar huis. Het was, een dag na de belegering van het Telegraaf-gebouw, een stuk spannender, vond ik. ‘Gehelmde gezagsdragers werden min of meer getreiterd door nozems (provo’s, bouwvakkers)’, schreef ik deze dag in mijn dagboek. Het was weer het bekende werk, zoals ik ook al had gezien tijdens Het Huwelijk, eerder dat jaar: sarren, loeien, uiteenstuiven. Ik was blij dat ik op de brommer zat en me snel uit de voeten kon maken als het geweld mijn kant op golfde.

Het zou nog dagen duren voor de rust terugkeerde. Ze zouden de kop kosten van hoofdcommissaris Van der Molen en burgemeester Van Hall. Provo kreeg een zetel in de gemeenteraad. Amsterdam was voorgoed veranderd.

Zover mijn belevenissen in het ‘rebelse jaar’ 1966: ik stond erbij en ik keek ernaar. Als het licht in het Filmhuis weer aangaat, is het haast weer vreemd terug te zijn in het heden. De geest van de sixties waaide even door het Bussum van 2015: van de maffe anti-rookmagiër Robert Jasper Grootveld; van de pedante Roel van Duijn, het brein achter Provo, die het vijftig jaar later Bernhard de Vries nog altijd kwalijk neemt dat hij nummer één werd op de Provo-lijst voor de raadsverkiezingen; van de jeugdige en swingende Rob Stolk en van fotograaf Cor Jaring, wiens foto's de wereld over gingen.

Toen ik in de jaren zeventig als verslaggever van de Amersfoortse Courant aanwezig was bij het werkbezoek van Beatrix en Claus aan de provincie Utrecht, bedacht ik me dat het maar goed was dat zij niet wist dat ik had meegerend tussen de relschoppers tijdens haar huwelijk in Amsterdam. Claus bleek in de discussies met de verslaggevers trouwens een vreselijk aardige kerel.

Achttien jaar later, 2 januari 1984, keerde ik terug naar de Wibautstraat, maar dan aan de overkant van de straat. Nu keek ik uit op het gebouw van Het Parool, vanaf de redactie van de Volkskrant. Het was een hele verbetering.

 

Portret Rob Stolk op Resources.nl

Portret Rob Stolk op De Zuidkanter

Trailer ‘Rebelse stad’

 

Copyright © 2015-2024 Martin Rep | Radboudlaan 14 | 1402 XP  Bussum