bakkum kampeerlevenToen meneer IJff de sleutel van ons tenthuisje aan m’n vader had overhandigd, werden Simon en Jelte meteen aan het werk gezet. Vader stuurde ze naar ‘de bunker’. Daar konden ze gratis stro halen. Je kon moeilijk op de grond gaan slapen, toch? Terwijl zij hun tentje opzetten, inspecteerde moeder het minuscule keukentje. De vorige bewoners hadden nog wat thee achtergelaten, dat was een meevallertje. En waar moest ik dan wel slapen? Aan ons voeteneinde, wees zij. Dat vond ik maar raar, en het sliep ook helemaal niet lekker, tegen de grote voeten aan van m’n vader en moeder met hun harde teennagels.

Vlak bij ons huisje waren wasplaatsen. Huisvrouwen sneden en spoelden er de groente en deden er de was, wij liepen er ’s morgens in pyjama heen om ons te wassen en de tanden te poetsen. Daarna gingen we met z’n allen naar de winkeltjes. Moeder kocht nu eens dingen die ze thuis nooit nam: blikken groente, pakjes macaroni en andere dingen die snel klaar waren te maken. In het tenthuisje werd het eten op rare gedeukte blikken borden geschept.

bakkum winkeltjes2Op deze eerste dag was het te laat geworden om nog naar het strand te gaan. “We gaan naar de Apenlaan”, besliste Tinus dan ook. Dat was een lange wandeling, maar de beloning was groot: langs de Apenlaan stonden vreemd gevormde dennen met rode stammen, waar je heel makkelijk in kon klimmen. Tinus keek er bewonderend naar, terwijl hij een sigaretje draaide. “Opletten of je geen kampwachter ziet”, droeg hij ons op, terwijl hij zijn Imco-sigarenaansteker uit de zak van zijn colbert haalde.

Kerk in de tent

De volgende dag beloofde het schitterend weer te worden, maar eerst moest aan de verplichte zondagse kerkgang worden voldaan, dat was op vakantie niet anders dan anders. Ik vond het maar een rare kerk: het was een grote tent die tegenover de ingang van kamp Bakkum was neergezet. Er waren lage, houten bankjes, die nog harder waren dan die in onze kerk thuis. Het zingen klonk erg dun, en de dominee kenden we niet eens. Het was dan ook een hervormde dominee, zei m’n vader. Het moest niet gekker worden! Het ontbrak er nog maar aan dat er een roomse pastoor kwam preken. Maar de katholieken hadden aparte diensten, verzekerde Tinus me.

Dan, voor de eerste keer: het strand. Normaal zouden we daar op zondag nooit naar toe gaan, maar vandaag knepen Tinus en Meintje een oogje toe. Daar groef je een diepe kuil, tot je opeens op het zeewater stuitte dat hier zomaar onder het zand lag. Je mocht de zee inlopen tot de zandbanken, die op enkele tientallen meters voor het harde zand aan de zeerand lagen. Mijn vader prikte met zijn wandelstok in kwallen, die bij bepaalde wind met duizenden tegelijk op het zand terecht kwamen en waarvan wij griezelden. Je at er de broodjes op die moeder ’s morgens had klaargemaakt. Er zat altijd zand tussen, maar dat kon ook moeilijk anders met die papieren zakjes waarin ze verpakt zaten. Het werd het begin van een dagelijks ritueel, het weer bleef de hele week schitterend.

bunkers egmondToen we terugwandelen naar het tentenkamp, kozen we een weg door de duinen, waar we verdwaalden. Simon en Jelte wisten een kortere route terug, maar ze werden teruggefloten door mijn vader. Van het pad door de duinen afwijken kon levensgevaarlijk zijn. De moffen hadden de duinen volgestopt met landmijnen. Als keihard bewijs voor de recente aanwezigheid van de vijand, wees mijn vader naar de bunkers, die op vele plaatsen nog de duinen ontsierden. Je kon er niet in, ze waren afgegrendeld met dikke zware deuren. Voor de entree lagen coladopjes, lege pakjes sigaretten en stonk het ongelooflijk naar pis.

’s Avonds in de tent kon ik moeilijk in slaap komen. Mijn hele rug was roodverbrand. “Geef niet”, zei m’n moeder, “als dat weg is, heb je een mooi bruin velletje.” Ik luisterde naar de mensen buiten, ik hoorde lachen en praten. Af en toe plofte een denappeltje op het canvas dak van het huisje van meneer IJff.

Deze hemel op aarde duurde een volle week. Daarna moesten we weer een jaar wachten voor we weer heen konden gaan. Jarenlang bestonden onze vakanties uit een week Bakkum. Soms gingen we met familie, zoals met mijn oom Herman en tante Anne en mijn neven Herman en Teun. Eén keer ging ik er samen heen met mijn oudste broer, nu niet in een tenthuisje maar in de stoere legertent van die gesneuvelde Amerikaan.

Tommy’s en Yankees

bakkum weekendkamp

M’n vriendje Rob ging nooit naar Bakkum. Zijn ouders vonden het misschien een beetje ordinair. Terwijl wij aan het strand lagen en ons heerlijk door de zon lieten bruinbakken, ging hij naar zijn grootouders in Oosterbeek en Bennekom. Daar had de oorlog net zulke diepe sporen getrokken als in de duinen aan de Noordzeekust: het huis van zijn opa en oma was zelfs zwaar beschadigd geweest door beschietingen. Rob kwam terug met tinnen soldaatjes van ‘Tommy’s’ en ‘Yankees’, waar hij in die tijd zijn vakantiezakgeld aan spendeerde. (Ik kocht er een zakmes van, met een plaatje erop van tentenkamp Bakkum, waar Rob net zo jaloers op was als ik op zijn tinnen soldaatjes.)

Toen wij zestien werden, gingen we voor het eerst  samen op vakantie. Het mocht niet te duur zijn, want veel geld hadden we niet, al voelden we ons de koning te rijk met de 75 gulden schoon die we hadden verdiend met drie weken vakantiewerk bij Drukkerij Huig in Zaandam. Rob had nog nooit eerder gekampeerd; ik had alleen mijn ervaring met de tenthuisjes, maar ik kende Bakkum in ieder geval.

bakkum martinfiets

Zelf kamperen bleek toch wat anders. We kregen een plaats toegewezen op het ‘weekendkamp’, waar gewone tenten konden worden neergezet voor een kort verblijf. De tent opzetten viel nog wel mee – die bestond uit een zeil, twee tentstokken en een aantal haringen. Een binnentent had ze niet, en luchtbedden moesten nog worden uitgevonden of ze waren onbetaalbaar. Ik had wel een opblaaskussen, Rob had een sloop van huis meegenomen die hij opvulde met sokken, ondergoed en truien.

Vuilnisbakken waren er niet in het weekendkamp. Kampeerders begroeven hun rommel. We kregen ruzie met onze buren omdat we onze aardappelschillen in hun afvalkuil hadden gedaan.

Na het avondeten maakten we een wandeling door het kamp. Pas tegen donker kwamen we terug. We staken onze stormlantaarn aan, die de tent tegelijk een beetje warm hield; het was fris geworden.

Warme chocolademelk zou ons wel smaken. Met enige moeite kregen we onze petroleumvergasser weer aan de praat. We haalden onze mokken tevoorschijn, goten wat melk bij de cacaopoeder en suiker die we erin hadden gedaan. Ten slotte de hete melk erbij. Zelf gemaakte choco, heerlijk!

bakkum robtent

Er werd tegen de tentpaal getikt. Wie kon dat wezen? We trokken het gaasdoek voor de ingang opzij.

Een man in uniform knielde voor onze tent. In zijn hand hield hij een krachtige zaklantaarn, waarmee hij naar binnen scheen.

“Even controleren of er geen meiden zijn hier”, bromde hij. Wij schrokken. Hoe kon hij zoiets van ons denken! Maar niet alleen waren we brandschoon en onschuldig, we wilden ook graag de braafste jongetjes van de klas zijn.

“Moet u een beker chocolade?”, vroegen we beleefd.

“Nee, dank je, jongens”, zei hij. Hij ging weer staan en verdween in het donker. De zaklantaarn lichtte hem bij terwijl deze bewaker van de Bakkumer zeden naar de volgende tent liep.

Dat gebeurde in Bakkum in 1962. Een paar maanden later kwamen The Beatles met hun eerste plaat in de hitparade, waarna hun zegetocht over de wereld begon. Niets zou ooit meer hetzelfde zijn.

 

Deel 1: Tentenkamp Bakkum, het einde van een wereldreis

 

Copyright © 2015-2024 Studio Martin Rep Bussum