postkantoorMijn oudste kleinzoon is bij de remedial teacher geweest, die hem leert om te gaan met zijn hoogbegaafdheid. Mijn oudste kleindochter is ook al zo’n slim kind en heeft veel plezier met de extra lessen ‘rekentijgers’. Mijn meester op de lagere school had een andere oplossing voor een ‘knappe leerling’ zoals ik.

Bij de eerste les in de zesde klas van de lagere school keek meneer Dorgelo ons ernstig aan. Veertig kinderen keken vol verwachting terug. We zaten nu in de hoogste klas. Nog één jaar en we zouden voorgoed de Ds. Lindeboomschool verlaten en gescheiden richtingen opgaan.

Wij kenden ‘Dorrel’ natuurlijk, en hij kende de meesten van ons. Soms van gezicht, meestal via onze ouders van de ouderavonden of via de kerk. Hij wist wel zo’n beetje wat hij aan ons had.

Meneer Dorgelo haalde een pakje Lexington-sigaretten uit de zak van zijn colbert, stak er een op en ging zitten op zijn blankhouten tafeltje, voor in de klas. Hij begon te vertellen waarom de zesde klas zo bijzonder was.

Hoogbegaafd was ik niet. Dat woord werd trouwens niet gebruikt in 1957, zeker niet voor gewone kinderen van een gewone christelijke school in een gewone arbeidersstad als Zaandam. Ik heette de ‘knapste van de klas’ te zijn en ik zou vast, net als mijn broers, naar het gymnasium of de hbs gaan. Er waren meer knappe kinderen in de klas.

Klas 6Ter voorbereiding van onze toekomst scheidde Dorgelo de bokken van de schapen. In de rij aan zijn rechterhand, aan de raamkant, kwamen de kinderen die voorbestemd waren om verder te leren met hun hoofd: zij zouden naar de mulo of naar de net opgerichte christelijke hbs gaan. Deze kinderen zouden extra of wat moeilijker opdrachten krijgen.

De twee overblijvende rijen waren net zo belangrijk, zei meneer Dorgelo. De jongens en meisjes die daar moesten zitten, zouden naar de ambachtsschool of naar de huishoudschool gaan. Hoofd en handen, de ene kon niet zonder de ander. Maar daardoor kon ik niet meer naast mijn vriendje Rob Berghege zitten; die zou naar de lts gaan (‘ambachtsschool’, zei iedereen nog, maar dat woord was inmiddels taboe). Ik kwam terecht naast Wimpie Duyvis.

Hoogbegaafde kinderen hebben het vaak moeilijk in de klas. Mijn kleinzoon leert van de remedial teacher dat hij zich niet moet schamen om ervoor uit te komen dat hij hoogbegaafd is. Hij moet er hardop voor durven uitkomen. Zo wordt voorkomen dat extra-slimme kinderen buiten de boot vallen. Met aangepaste taken en soms met een ander tempo door de school worden zij intellectueel gestimuleerd.

Behalve het rekenwerk, waar ik altijd moeite mee had, had ik op de lagere school mijn werk altijd als een van de eersten af. De klasbibliotheek had ik inmiddels helemaal gelezen (de rest van mijn leeshonger stilde ik dankzij de boekenkast van het Christelijke Cultureel Centrum CCC, die in het wijklokaal van de Zuiderkerk stond opgesteld). Gelukkig wist Dorgelo er wel wat op om te voorkomen dat ik me zou vervelen.

Rijkspostspaarbank2Een keer in de maand brachten alle, of bijna alle, kinderen van onze klas minstens een gulden mee van huis. Op sommige scholen namen de kinderen elke week een kwartje mee, maar dat vond Dorgelo te veel werk, elke maandag zegeltjes plakken. Dus kochten wij bij hem eens per maand vier oranjerode zegels tegelijk van de Rijkspostspaarbank. Die zegels werden in een mapje geplakt. Als je een vol mapje inleverde op het postkantoor, kon je dat geld, plus een premie, laten bijschrijven op je spaarbankboekje. Zo leerden wij sparen in de nijvere jaren vijftig, de tijd dat Nederland werd opgebouwd na de verwoestingen van de Tweede Wereldoorlog.

Veertig kinderen is minstens veertig gulden per maand. Kwartjes, dubbeltjes, een zware zak muntgeld. Een paar weken bleef dat geld in de la van meneer Dorgelo liggen, maar op een gegeven moment waren de zegels van de Rijkspostspaarbank op.

dam-zaandam-postkantoor“Meneer Rep”, zei Dorgelo met een knipoog tegen mij – ik geloof niet dat hij me ooit bij mijn voornaam heeft genoemd – “wil dat wel even voor ons onder schooltijd naar het postkantoor brengen.” Dat wilde ‘meneer Rep’ wel. Gelukkig was ik meestal op de fiets en zo was ik binnen tien minuten bij het postkantoor op de Dam. Soms had ik wel meer dan honderd gulden bij me. Ik wachtte geduldig in de rij tot ik aan de beurt was. Dan stortte ik de lading guldens, kwartjes en dubbeltjes op het zwart-glanzende graniet van het loket, tot verdriet van de mensen achter mij in de rij. De meneer achter het loket begon rustig te tellen. In ruil kreeg ik van hem een verse lading zegels van de RPS, waarmee ik weer op mijn dooie akkertje terugfietste naar school. Een enkele keer mocht ik een vriendje meenemen, maar dat was eigenlijk niet de bedoeling.

Toen mijn vader hoorde van die boodschappen, had hij wel oren naar die klandizie. Sinds een tijdje was in onze winkel een postagentschap gevestigd, en elke handeling was geld. Dorgelo vond dat geen probleem, en mijn vader had geen probleem met de flinke hoeveelheid kleingeld die hij er op die manier bijkreeg en die hij tot keurige rolletjes verwerkte.

Nog steeds had ik veel tijd over in de klas. Maar ‘Dorrel’ had meer pijlen op zijn boog. Hij was een stugge roker; per dag joeg hij er wel twee pakjes Lexington doorheen. Dus fietste ik een paar keer per week onder schooltijd naar Sigarenmagazijn Rep met twee gulden in mijn broekzak om verse rookwaar te kopen voor het hoofd der school, en voor een kleine extra verdienste voor mijn vader.

Aan het eind van het schooljaar ben ik trouwens gezakt voor mijn toelatingsexamen voor het lyceum. De schuld van Dorgelo? Het zou te ver gaan hem dat in de schoenen te schuiven; ik had prima cijfers voor Nederlands, geschiedenis en aardrijkskunde. Alleen het rekenen was waardeloos. Kennelijk had dat gegoochel met dubbeltjes en kwartjes mij op dit gebied geen cent slimmer gemaakt.

Copyright © 2015-2024 Martin Rep | Radboudlaan 14 | 1402 XP  Bussum