station 1968De voltooiing van het station Zaandam is nog ver weg, maar er wordt heel hard aan gewerkt. Het station heeft een nieuwe entree gekregen, er is een tijdelijke traverse en zelfs een tweewekelijks kunstproject op perron 4/5, met schemerlampen en een Perzisch tapijt. Eind dit jaar moet de nieuwe stationshal klaar zijn, en als het goed is, komt daar een grand café in. Mooi allemaal hoor, maar… hoe was het vroeger ook al weer? Tijd voor een reis naar het verleden: naar het station uit mijn jeugdjaren, de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw, en een ontmoeting met een zwijntjesjager.

station 1900
station 1960 2
 loketten 1960
 station zaandam 60s
station met brug
 

Het dagje ‘Zaans spoor’ begint met een onverwacht sprintje op het station Naarden-Bussum. Er wordt flink verbouwd (daar ook al!) zodat de trein naar Amsterdam opeens van een ander perron vertrekt dan al sinds mensenheugenis.

De puinhoop op het station van Zaandam, waar ik drie kwartier later arriveer, is nog aanzienlijk groter. Daar is nog heel wat werk te verzetten. Maar het voordeel van dit station is dat het maar een paar passen verwijderd is van het Gemeentearchief van Zaanstad, waar ik vandaag moet zijn om te graven in het verleden van het Zaanse spoor. Als ik zeg waarvoor ik kom, wijst een medewerker me op de prachtige, bijna levensgrote foto aan de wand. Die toont het voormalige station Koog-Zaandijk, genomen in een jaar dat mannen nog snorren en hoeden hadden.

“Wist je”, zei hij, “dat alle stations in de Zaanstreek vroeger er allemaal min of meer hetzelfde uitzagen? En dat ze allemaal zijn gesloopt?” Ik had het me niet eens gerealiseerd. De laatste keer dat ik uitstapte op station Zaanse Schans, zag het perron er nog authentiek uit. “Ja, er zijn nog wel overkappingen met van die gietijzeren steunberen”, beaamt hij, “maar daar houdt het wel mee op.”

Ik probeer me de situatie bij het spoor voor te stellen hoe die was op het moment dat ik, in 1970, uit Zaandam vertrok. Het oude station lag een kleine driehonderd meter noordelijk van het huidige. Als ik een paar uur later het archief verlaat en de Stationsstraat in loop, kijk ik in westelijke richting, zeg maar de kant op van de Provincialeweg. Hoe zag het er vroeger ook al weer uit? Ik herken in ieder geval niks. Ooit zat op de hoek van de Stationsstraat/Provincialeweg geurtjesbedrijf Polak & Schwarz, dat later IFF ging heten. Maar in 1970 was het politiebureau al in dit complex gevestigd. En waarom heette de Stationsstraat eigenlijk Stationsstraat? De straat keek helemaal niet uit op het station; dat lag pas honderd meter verderop. Tegenover het station lag de ‘Spoorbuurt’, die bestond uit drie korte, armelijke straatjes: de Oranjestraat, de Willemstraat en de Emmastraat. (Mijn vriend Rob Berghege bewoonde in de jaren zeventig een vochtig huis in de Oranjestraat, dat door heel blowend en drinkend Zaandam als de zoete inval werd beschouwd).

Stad en spoor zijn bijna onherkenbaar veranderd sinds die tijd. De Hembrug was er nog, dat prachtige ijzeren gevaarte dat als een danseres pirouettes stond te draaien boven het Noordzeekanaal. Tot de danseres mank was geworden na een te brute omarming door een zeeschip. Ronddraaien kon de mooiste brug van Europa vanaf dat moment niet meer. Halve rondjes lukten nog, meer niet.

In 1970 was het perronkaartje net afgeschaft. Perronkaartjes waren groen, kostten een dubbeltje en kwamen uit een automaat die in de hal van het station Zaandam stond. Daarnaast stond er een voor retourtjes naar Amsterdam. Je gooide er een zilveren gulden in en het bruine kaartje plus een dubbeltje wisselgeld kwam eruit rollen. Zonder kaartje kwam je wel het perron op, maar niet af. Bij de uitgang van het station stond een spoorbeambte klaar. Als je hem geen kaartje kon overhandigen, gebaarde hij dat je naast de rij moest gaan staan en dan kon hij een proces-verbaal uitschrijven. De treinkaartjes waren van dik karton. Je vouwde ze gemakkelijk doormidden: de ene helft was voor de heenreis, de andere voor de terugreis.

De fietsenstalling naast het station had een stoffige houten vloer. Wie hem exploiteerde, weet ik niet meer. Ik herinner me vaag een man in een stofjas bij wie je een kaartje voor een dag, voor een week of zelfs een maand kon kopen. Maar de meeste fietsen stonden niet in de stalling, maar tegen de afrastering ten zuiden van het stationscomplex. De fietsen werden er minstens drie rijen dik tegenaan gezet. Wie zijn stalen ros – fietsen werden in die tijd ‘stalen ros’ of ook wel liefkozend ‘karretje’ genoemd – hier neerzette zonder die op slot te zetten, kon er vergif op innemen dat die een paar uur later verdwenen zou zijn.


Het eerste misdrijf dat ik in mijn leven pleegde had alles te maken met de fietsenstalling bij het station. Waaròm ik me op die dag in 1962 vergreep aan een rijwiel dat niet van mij was, weet ik niet meer. Laten we daarom eerst even het station oplopen; misschien dat mijn geheugen onderweg wordt opgefrist.

Het kaartje voor Amsterdam kon je dus kopen in de automaat, maar als je geen ‘vaste gulden’ had of je had een andere bestemming, moest je naar het loket. Daarna kon je naar het perron.

Op het eerste perron had je bijna nooit iets te zoeken. Je moest op het tweede of derde perron zijn voor de treinen richting Amsterdam (de ene kant op) of richting Alkmaar en Hoorn (de andere kant op). Om daar te komen, moest je de rails oversteken. Die waren beschermd met spoorbomen, die luid rinkelend naar beneden kwamen als er een trein aankwam. In dat geval was je gedwongen de spoorbrug te nemen, die je veilig naar de overkant bracht. Hoewel: veilig? Er zaten flinke gaten in de houten vloer, zodat je vreesde erdoorheen te zakken op het moment dat de trein het station binnenliep. Via de smerigste en stoffigste ruiten die je ooit had gezien, had je, voor zover dat mogelijk was, uitzicht op de rails beneden je. Op een gegeven moment werd de brug zo gevaarlijk dat die met hekken werd afgesloten.

Het Zaandamse station was een station van niks. Ooit moet het vooraanzicht, aan de kant van de Provincialeweg, een mooie uitstraling hebben gehad, maar dat was al lang geleden. Het station, gebouwd in 1867, verkeerde in staat van verval zolang ik me kan herinneren. Toch was er niet alleen een kiosk, waar je snoep en sigaretten kon kopen, maar ook een restauratie, waar reizigers die op hun trein zaten te wachten, een kop koffie of een glas bier konden bestellen. Ik heb er heel wat uren doorgebracht toen ik als hbs-leerling spijbelde en hier met mijn klasgenoot Henk Soek tweepersoonsklaverjas speelde, tot de exploitant ons liet weten dat we niet langer welkom waren. Volgens Soek omdat ik steeds te hard ‘twintig roem’ riep, volgens mij omdat we veel te lang bleven zitten op het kopje koffie dat we hadden besteld. Naast de restauratie bevond zich een automatiek. Ik heb er ’s avonds – ik denk dat hij pas werd gevuld als de restauratie sloot, zo tegen zeven uur – weleens een kwartje in gegooid voor een kroketje. Het was warm, zout en stilde de honger.
Vanaf het perron waar ik stond te wachten op de trein naar Amsterdam had je uitzicht op het Westzijderveld, met in het midden de molen de Held Jozua. Ook al stond die op honderden meters afstand, het was niet moeilijk te zien hoe die van jaar tot jaar verder in verval raakte.

Eindelijk liep de trein waarop je stond te wachten het station binnen. Veel reizigers hadden geen geduld te wachten tot die stilstond en openden de deuren alvast. Sommigen sprongen zelfs al eerder uit; ze renden een paar passen met de trein mee en draaiden zich daarna om teneinde zich naar de uitgang te begeven. Ik kan me niet herinneren ooit krantenberichten te hebben gelezen dat mensen daarbij ongelukkig ten val kwamen en door de ijzeren wielen werden vermorzeld.

De wandeling over het station heeft mijn geheugen omtrent de omstandigheden van mijn fietsendiefstal niet opgefrist. (In het Amsterdams Bargoens werden fietsendieven trouwens ‘zwijntjesjagers’ genoemd.) Mijn herinnering begint op het moment dat ik bij de afrastering naast het station stond. Mijn eigen fiets was stuk, of had ik misschien elders geparkeerd, of was misschien gestolen.

Zaandam is geen heel grote stad. Van het station naar mijn ouderlijk huis aan de Meidoornstraat was het een goed halfuur lopen, of ik nu de route koos via de Zuiddijk of via de Kepplerstraat/Wibautstraat. Maar ik had daar geen zin in. Tussen de honderden tegen het hek neergesmeten karretjes zag ik er een staan die er niet al te duur uitzag. Weliswaar op slot, maar één goede ram met mijn zakmes in het slot en ik kon de beugel terugduwen. Tien minuten later was ik in de Meidoornstraat, waar ik de fiets neerzette tegen de heg van de familie Brinkkemper tegenover ons. (Ik kon de fiets natuurlijk niet achter ons huis neerzetten, dat zou tot kritische vragen van mijn vader geleid hebben.)
Ik sliep die nacht slecht. Ik zag het treurige gezicht van dominee Warnink, bij wie ik op catechisatie onlangs nog een goede beurt had gemaakt door een complete tekst uit de Heidelbergse Catechismus vlekkeloos op te zeggen. Ik zag de hele film van de kruisiging van Jezus op Golgotha aan mij voorbijtrekken. Met jongens zoals ik werd het natuurlijk nooit wat met de nieuwe hemel en de nieuwe aarde.

De volgende dag zette ik beschroomd de gestolen fiets terug, ongeveer op de plaats van het misdrijf. Of de rechtmatige eigenaar die ooit heeft teruggevonden of dat iemand anders ermee een uurtje later mee aan de haal is gegaan, ik weet het niet. Mijn geweten was rein.
Het nieuwe station krijgt een fietsenstalling met plek voor 1350 fietsen. Die krijgt zelfs een naam: de Droogschuur. Zwijntjesjagers zoals ik krijgen dan geen kans meer.

Bron: www.stationsweb.nl

Copyright © 2015-2024 Martin Rep | Radboudlaan 14 | 1402 XP  Bussum