melkkar1Waar zijn ze gebleven: de voddenman, de petroleumboer, de melkhandelaar? Nooit meer klinkt de kreet ‘foddóóó!’ door de straat. Wie nu nog aanbellen, zijn de mannen van UPS of frisse meiden die mij miljoenenwinsten voorspiegelen in de BankGiro Loterij. Telefonische verkoop is flink aan banden gelegd, vandaar dat het aantal mensen dat aanbelt weer aan het toenemen is.

Nog steeds hoor ik in gedachten het geluid van de bel van ons huis aan de Zaandamse Meidoornstraat. Die bel werd heel wat keren per dag gebruikt. En er werd altijd meteen opengedaan. Mijn moeder was bijna altijd thuis, net zoals alle andere moeders in de jaren vijftig bijna altijd thuis waren. Spelend kwam ik van school, met mijn neefje Herman of mijn vriendje Rob, we meldden ons even af en speelden weer verder, bij Rob thuis of bij Herman thuis.

Zelfs voor de boodschappen hoefde Meintje, mijn moeder, haast niet weg. Groenteman Theo de Heer reed met zijn gemotoriseerde handel de Meidoornstraat en aanpalende straten door. Achter op zijn wagen stond een weegschaal waar hij vrolijk de aardappelen, de appels en de peren op afwoog. Er stond een groot zilverkleurig blik waaruit hij de zuurkool schepte. Het rook scherp, en tussen de witte kool zag ik de zwarte peperkorrels zitten. De Heer leverde zijn groente af, kocht als tegenprestatie een pakje sigaretten in onze winkel en reed verder. Als Meintje iets vergeten was, stopte ze me een kwartje in de hand om nog even snel naar de winkel te hollen. In het voorjaar moest ik soms nieuwe aardappels halen; die liet je voor een paar cent extra per kilo schrapen. Eerst werden ze afgewogen in de zilverkleurige schaal die in de winkel hing, daarna werden de piepers in de open mond van een lichtgroene machine gestort. Nog hoor ik het rommelende geluid waarmee ze naar binnen gleden en het stommelen van de machine als die werd aangezet. Even later werd een schuifje geopend en rolden ze eruit, schoon en wel, met een hoeveelheid aardappelwater. Dochter Anja de Heer ving ze handig op in een zak.

bloemgracht melkkarKlaas Onrust was de volgende die onze deurbel indrukte. Hij woonde tegenover De Heer, aan de kop van de Meidoornstraat. Zijn handel was omvangrijk. Om tijd te besparen, had hij halverwege de straat een stapel kratten opgetast, waaruit hij zijn voorraad aanvulde: flessen vla, yoghurt of melk. Pakken bestonden nog niet. Behalve flessenmelk verkocht Onrust ook losse melk uit kannen. Op school moesten we sommen oplossen als: ‘Moeder wil drie liter melk. De melkboer heeft een kan van drie liter en een kan van vijf liter. Hoe kan hij zo snel mogelijk drie liter aan moeder geven?’ Moeder had zelf een grote kan in haar hand waar Klaas zijn melk in mocht gieten. Ze zette die kan in de keuken. Na een tijdje kwam er een laagje room op. Die schepte ze er een paar keer af, tot ze een klein kommetje met room had. ’s Zondags klopte ze met twee vorken daar slagroom van om in de koffie te gieten.

Een keer in de maand kwam de geldloper van de coöperatieve uitvaartvereniging Sint Jozef aan de deur. Net als de groenteman en de melkboer had hij een grote leren tas op zijn heup. Moeder overhandigde hem een paar kwartjes, hij schudde wat centen tevoorschijn uit zijn tas als wisselgeld en ging naar de volgende deur.

De ijscoman kwam door de straat; die hoefde niet aan te bellen, want zijn bel maakte iedereen op zijn komst attent. Wie wel aanbelden, waren banketbakkers, die op onverwachte momenten in het straatbeeld opdoken. Ze droegen houten dienbladen, met daarop een traktatie die mij het water in de mond deed lopen: ronde wafels waaruit aan beide uiteinden een heerlijke dot slagroom stak. Zij boden deze lekkernijen bij elke deur aan. Ik geloof niet dat wij ons die uitspatting ooit hebben veroorloofd.

Fascinerend was de voddenman, die regelmatig door de straat kwam. Hij had een handkar, met jute zakken en een handweegschaal erop. Hij stootte om de zoveel seconden een volslagen onverstaanbare kreet uit, waarvan wij alleen na veel nadenken begrepen dat hij ‘vodden’ riep. Maar het klonk eerder als ‘foddooo!’. Er waren kinderen die achter hem aanliepen en hem nabauwden, maar dat vond ik zielig.

Met die lompenhandelaar deden wij niet zo vaak zaken. Meestal brachten wij onze spullen naar de voddenhandel van Theeuwis, die in een van de zijstraten van de Meidoornstraat woonde. Dikwijls was dat oud papier. Als we ons verveelden, haalden we de oude kranten uit de schuur en belden bij de buren aan om ook daar kranten op te halen. De oogst liep niet snel op: in die tijd werden nog niet veel reclamefolders verspreid. Bijna iedereen las De Typhoon; wij behoorden tot de uitzonderingen met ons abonnement op Trouw, het christelijk dagblad voor Nederland. Bovendien werd één keer per week de Zaanse Gezinsbode bezorgd, een reclamekrantje met artikelen over Bico wasmachines en wat klein Zaans nieuws.

Op onze autoped sleepten we de oogst naar Theeuwis. Die woog het af en gaf ons een paar dubbeltjes. Ik denk dat de kiloprijs van oud papier twee of drie cent was.

schillen2De schillenboer kwam met een wagen in de straat, die getrokken werd door een paard. Hij belde niet aan, maar liep meteen naar achteren. Moeder had een oude geëmailleerde schaal bij de achterdeur staan, waarin zij aardappelschillen, oud brood en groenteafval deponeerde. De schillenman was een man met een gebogen rug, een blauwe boerenkiel en een pet op zijn hoofd. Hij zei nooit veel, maar als hij sprak, was het met een vreemd hoge stem. Meestal lachte hij maar zo’n beetje, ook als wij ‘m soms ‘Rotzakkie’ noemden omdat hij altijd in het aangestoken fruit aan het rommelen was. Maar meestal had ik er meteen spijt van, omdat hij wel erg aardig was.

‘Rotzakkie’ laadde zijn oogst op zijn kar en ging naar het volgende adres. Meestal liep hij naast zijn paard, een enkele keer zat hij op de bok. Wat hij met die schillen en oud brood deed, weet ik niet. Waarschijnlijk bracht hij het naar de boerderij aan de Zuiddijk, niet ver van kapper Higler, waar ik hem af en toe zag rommelen.

De visboer kwam ook door de straat. Moeder hield wel van vis en zal wel bij hem gekocht hebben. Ik keek vol verbazing en lichte afschuw naar de potten met zuur of, erger nog, zure haring: zilvergrijze stukken vis met een prikker erdoor. Met mijn vader had ik een hekel  aan zoute of zure haring of andere sterk geurende vis, zoals de sardientjes uit blik die mijn broers dik op hun boterham smeerden.

Van ons eerste huis in Koog aan de Zaan herinner ik me nog vaag dat er een garen- en bandman aan de deur kwam. Hij droeg zijn nering op zijn buik: een doos met deksel, met een band om zijn nek bevestigd. Hij klapte de doos open om Meintje een blik te gunnen op zijn veters en klosjes garen. En natuurlijk kwam de bakker aan de deur. Luc van Noord had een bakkerswinkel aan de Zuiddijk vlak bij de Hanepadsluis. ’s Winters hing een druppel aan zijn neus, die hij eraf veegde met dezelfde hand waarmee hij het brood pakte waarvan hij een halfje afsneed – wij vonden zijn brood niet erg lekker en kochten het minimum dat nodig was voor zijn tegenprestatie, een half pakje North State dat hij bij ons kocht.

Van Noord riep met harde stem ‘Bakkóóó!’ voor de voordeur, wat door het hele huis klonk; met zijn stem had hij makkelijk een voetbalstadion kunnen bestrijken. In de jaren zestig hadden wij een Ierse setter, die hard begon te blaffen op die bakkerskreet. Dat leidde ertoe dat Luc de volgende dag nog harder riep. Tot een keer de voordeur bleek open te staan en de hond op hem afvloog. Van Noord heeft zich daarna wat kalmer gedragen.

Zo een voor een zijn al die mensen uit het straatbeeld verdwenen. Wanneer is de schillenman voor het laatst achterom gelopen? Wanneer heeft voor het laatst de kreet ‘foddóóó’ door de straat geklonken? Wanneer is de kar met borstels, bezems en sponzen voor het laatst langs geweest? Niemand die het meer weet, op een gegeven dag miste je ze, en niemand weet waar ze heen zijn gegaan. De kleine winkels verdwenen – hoeveel zullen het er wel niet geweest zijn in de onmiddellijke omgeving van de Meidoornstraat: de kruidenierszaken, de winkels in huishoudelijke artikelen, de drogist waar ik voor een dubbeltje petroleum haalde. Bij ons in Bussum komt op gezette tijden nog de rijdende winkel voor een kleine clientèle. Er is zelfs een buurtwinkel om de hoek, waar je even naar toe loopt als je iets vergeten bent bij Albert Heijn. Het is de bescheiden erfenis van de kleine winkelier.

De enige spullen waarvoor nog wordt aangebeld, zijn de artikelen die op internet zijn besteld en die thuis worden bezorgd. Behalve de jongens en meisjes die ons toch aan een andere energieleverancier proberen te helpen, weten de pakjesbezorgers, van UPS, DHL of PTT Post, onze deurbel nog te vinden.


Sigarenmagazijn Rep ventte ook waren uit, voor een bescheiden clientèle

meidoornstraat owOok Sigarenmagazijn Rep kwam aan de deur, zij het alleen bij geselecteerde klanten. In zijn boek ‘Zaans Groentje’ beschrijft mijn broer Jelte hoe vader Tinus Rep (‘Rot’ geheten in zijn boek) het plan opvat om bestellingen voor artikelen op te nemen bij kennissen die niet in de buurt woonden en bij oude buren uit Koog aan de Zaan, onze vorige woonplaats.

‘Op vrijdagmiddag vul ik m’n koffer. De hele handel gaat de fietstas in en hup, daar ga ik. Eerst naar de fabrieken in de Oostzijde. Daar hebben ze dan net hun loonzakje gekregen en dan is het makkelijk kopen. En zeker als je met je neus voor mijn koffer staat, opengeklapt, een winkel in het klein, met een breed assortiment. Alle merken stralen je tegemoet met hun verleidelijke kleurtjes: het zachte geel van Three Castles, het stralende wit van Golden Fiction, het harde groen van Chief Whip, het oranje van Miss Blanche, en niet te vergeten de Amerikanen: de donkerbruine Caballero, de lichtbruine Mantano, de rode Sport, de lichtblauwe Gauloise. Als ik dat een beetje mooi weet te rangschikken, dan is het net of de schatkist van Ali Baba opengaat. Een prachtig gezicht. En zien is kopen. Presentatie, daar komt het op aan. De deksel wordt de sigarenafdeling. Daar komen de dozen achter elastieken te staan. Dat geeft ook een prachtgezicht en de sigaren verspreiden een heerlijke geur, die je alleen in een goeie sigarenwinkel ruikt.’ […]

Hij glimt van trots en het spijt me dat we ons niet enthousiaster tonen. Mij doet het erg aan Malle Jan denken, die met een handeltje in garen en band langs de deuren gaat en bij wie je uit zieligheid een klosje garen koopt of een stel veters, maar vooral om zijn driftbuien te voorkomen, waarbij het schuim uit zijn mond spuit en hij zijn horrelvoet tussen de deur houdt, terwijl hij je uitmaakt voor alles wat mooi en lelijk is.’

Zaans Groentje, door Jelte Rep. Uitgeverij Conserve ISBN10: 9054292490, ISBN13: 9789054292494

Copyright © 2015-2024 Martin Rep | Radboudlaan 14 | 1402 XP  Bussum